En die Man zal zijn als een Verberging tegen de wind, en een Schuilplaats tegen de vloed. Jesaja 32:2
Wie is die Man? Behoef ik het te vragen? Is daarop geen antwoord in elk godvrezend hart? Het is de mens Christus Jezus, de Man die Gods Zoon is. Hoe zalig is het een schriftuurlijk en geestelijk gezicht te hebben van de mensheid van de Heere Jezus Christus; Hem te zien, niet alleen als God, waarlijk God, één in geest, heerlijkheid en macht met de Vader en de Geest, maar ook mens, in alles aan ons gelijk gemaakt, uitgenomen de zonde. En hoe juist voegt die mensheid aan de Heere Jezus, als wij haar beschouwen in vereniging met zijn heerlijke Godheid! Als mens leed Hij, als mens bloedde Hij, als mens stierf Hij, als mens staat Hij als Middelaar voor zijn medemens tussen God en de mens; als mens heeft Hij voor menselijke ellende een liefhebbend, medelijdend hart; als mens gehoorzaamde Hij aan de Wet tot in alles; als mens droeg Hij al het lijden der mensheid, en zo werd Hij, onze Broeder, geboren voor tegenspoed, vlees van ons vlees, en been van ons been; toch volmaakt rein, schuldeloos, onbezoedeld, afgescheiden van de zondaren, en nu hoger verheven dan de hoogste hemelen. Maar welk een schoonheid, bevalligheid, heerlijkheid en gepastheid zien wij in de Man Christus Jezus, vóórdat Hij door de Heilige Geest aan de ziel is geopenbaard? Gene. Hij neemt de mensheid van Christus Jezus en toont die aan het oog des geloofs. En deze mensheid toont Hij niet louter als mensheid, maar als in vereniging met, en toch onderscheiden van zijn eeuwige Godheid. O die gezegende Man! die Man van Smarte; die lijdende, strijdende, gekruiste Man. Zie Hem aan het kruis bloedende voor uw zonden; en hef dan uw ogen op en zie Hem als dezelfde Man, gezeten aan de rechterhand Gods. Zo zag Stephanus’ stervend oog Hem, vóórdat hij in zijn tegenwoordigheid verscheen: „Ziet, ik zie de hemelen geopend, en de Zoon des mensen staande ter rechterhand Gods” (Handelingen 7:56).
Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond;
haast wendt het zich tot God met hart en mond.
Ps. 22:14