Geliefden Gods, en geroepen heiligen. Romeinen 1:7
Hetzelfde woord ,,heilige” is door ’s mensen boosheid en goddeloosheid, een woord van verwijt en verachting geworden. Maar God wil het eren, laat de mensen het onteren, zo zij willen. God heeft er een gloriekroon op gezet; laat de mensen het verachten, zo zij kunnen. Er is geen voorrecht of zegen, die God kan schenken, zo groot en heerlijk, als u te kronen met de kroon der heiligen. Hij moge u talloze titels geschonken hebben; Hij moge u met de grootste rijkdommen hebben overladen; rang, roem, talent, schoonheid, gezondheid, dat alles moge aan uw voeten worden neergelegd; maar wat zou dat alles zijn in vergelijking van door God tot een heilige gemaakt te worden? Maar wat is het een heilige te zijn? Het is geheiligd te zijn door God de Vader, afgezonderd voor Hem om zijn lof te verkondigen. Het is gewassen te zijn in het zoenbloed en gekleed te zijn in de rechtvaardigmakende gerechtigheid van de Zoon, en wedergeboren te zijn door de Geest van God. Het is binnengeleid te worden in een nieuwe wereld, doordat men verlost is van de macht der duisternis en overgebracht in het koninkrijk van Gods lieve Zoon. Welk hart kan de staat van zaligheid bevatten, welke tong kan hem uitdrukken, die staat, waartoe de verachte heiligen Gods reeds in deze tijd worden bevorderd! Zij zijn zonen en doch teren van de Almachtige; juwelen in Jezus’ Middelaarskroon; leden van zijn verborgen lichaam, en als zodanig met onverbreekbare banden verenigd; zuilen in de tempel Gods, die eeuwig blijven; schapen, verlost door kostelijk bloed; maagdelijke zielen, verloofd aan de Heere het Lam. Zij zijn erfgenamen Gods en medeërfgenamen van Christus, en woningen van heerlijkheid zijn voor hen boven de hemelen bereid. Daar zullen zij zitten als overwinnaars met Christus op zijn troon en op gouden harpen de lof verheffen van een Drieënige God in alle eeuwigheid.
De hemel looft, o Heer, uw wond’ren dag en nacht!
Uw waarheid wordt op aard’ de glorie toegebracht,
daar uw geheiligd volk van uwe trouw mag zingen.
Want wie is U gelijk bij al de hemellingen?
En welke vorsten ooit het aard’rijk moog’ bevatten,
wie hunner is, o Heer, met U gelijk te schatten?
Ps. 89:3