Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand zal hen rukken uit de hand Mijns Vaders. Johannes 10:29
In dit zeer voortreffelijke en roerende gebed, dat de Heere Jezus Christus, als-de grote Hogepriester over het huis Gods, aan Zijn hemelse Vader opofferde alvorens Hij Zijn dierbaar bloed aan het kruis vergoot, is een smeking, of liever een uitdrukking van Zijn heilige wil, die een onuitsprekelijke zegen in zich bevat: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld”. De verandering van een smeken als een Priester tot een voordragen van Zijn wil als Koning is zeer opmerkelijk en werpt een dierbaar licht op de natuur van Christus’ middelaarsbediening aan de rechterhand Gods. Ingevolge de uitvoering van Zijn verbondsverplichtingen, van Zijn verzoenende offerande en volbrachte werk, en krachtens de volkomen evengelijkheid van Zijn Goddelijke natuur met die Zijns Vaders en des Heiligen Geestes, brengt Hij de uitdrukking van Zijn soevereine wil voort, die was en wezenlijk is de eeuwige wil en de vastgestelde besluiten van Zijn hemelse Vader. En o, hoe vol en kernachtig, hoe dierbaar en voorkomend is de wil van Christus, aldus uitgedrukt! Hoe omvat Hij in Zijn sterke en soevereine greep al de leden van Zijn verborgen lichaam, al de schapen Zijner weide en de kudde Zijner hand, al dat de Vader Hem als een eeuwig eigendom had toegekend. Ja al de ontelbare miljoenen, die vóór de grondlegging der wereld Hem gegeven zijn als Zijn blijdschap en kroon, als Zijn eeuwige erfenis, als het vermaak Zijns harten en de toegezegde beloning op Zijn vleeswording, Zijn lijden en dood; zij allen waren in de uitdrukking van Zijn heilige en onveranderlijke wil ingesloten. Wat ook hun staat en toestand hier beneden zij, onder welke zonden en smarten zij ook te zuchten en te kermen hebben, welke tegenstand zij mogen ondervinden van de aarde of van de hel, deze wil van Christus bewaart hen, zodat zij niet uit Zijn hand kunnen vallen, of ook beroofd kunnen worden van hun heerlijke erfenis.