Want gij zijt duur gekocht. 1 Korinthe 6:20
Hoe diep, hoe vreselijk, van welk een ontzaglijke grootte, hoe zwart, van welk een lage stempel moet de zonde niet zijn, om zulk een zoenoffer te behoeven — niet minder dan het bloed van Hem, die de Zoon van God was — om haar uit te delgen. Welk een slaaf der zonde en van de Satan, welk een gevangene onder de macht zijner lusten, hoe diep gezonken, hoe vreselijk diep gezonken, hoe gans verloren en beroofd moet de schuldige mens niet zijn, dat hij zulk een offer nodig heeft. ,,Gij zijt duur gekocht.” Hebt gij het ooit gevoeld, hoe gij staat onder de slavernij der zonde, van de Satan en de wereld? Hebt gij ooit gezucht, geweend, getreurd, smart gevoeld en geklaagd onder uw ellendige dienstbaarheid aan de macht der zonde? Is het ijzer ooit in uw ziel gedrongen? Hebt gij ooit uw boeien geschud, en als gij dit deedt, en trachtte ze te verbrijzelen, schenen zij u niet geheel in te sluiten met een gewicht, dat schier niet te dragen is? Maar hebt gij ooit verlichting, ooit verruiming van uw hart, enig zoet gevoel ondervonden dat gij de gevangenis verliet en dat de boeien u van handen en voeten vielen, zodat gij enigermate in de vrijheid van het Evangelie wandeldet? „Gij zijt duur gekocht.” Gij waart slaven der zonde en des Satans; gij waart in de donkere cel opgesloten, waar alles duisternis en wanhoop was; er was weinig hoop in uw ziel van ooit gered te worden. Maar er was een opening in uw gevangenis waardoor het licht des Evangelies kon binnendringen; er was een verlaten van het huis der dienstbaarheid; er was een gebracht worden in het licht van Gods aangezicht, schijnende in zijn lieve Zoon. Dit nu is niet slechts duur gekocht te zijn, maar de zalige gevolgen er van te ondervinden.
Want Uw goedheid, die wij loven,
heeft van boven
mijn geloft’ en beê gehoord.
Gij deedt mij tot d’erfnis komen
van de vromen,
Wie de vrees Uws naams bekoort.
Ps. 61:4