Een tijd om te doden en een tijd om te genezen. Prediker 3:3
Het gehele leven van een christen zal een tijd zijn om te doden en een tijd om te genezen. Wij lezen somtijds in boeken en horen ook wel in samensprekingen van een zonderlinge bevinding, dat namelijk een werk der genade met krachtdadige overtuiging van zonde begonnen is, de ziel is gebracht aan de rand van de hel, waarop een wonderlijke openbaring van Jezus Christus gevolgd is, een krachtdadige toepassing van Zijn verzoenend bloed aan de consciëntie, en een vriendelijke openbaring van de liefde Gods in de ziel. En wat volgt dan? Indien wij op hun woorden kunnen ingaan en zij ons, noch zichzelf bedriegen, of indien wij hun mededeling niet misverstaan, dan volgt er op een onwankelbare verzekering gedurende het overige’ van hun doortocht hier op aarde. De zonde en de duivel brengen hen nooit in verwarring, noch verwonden hen; het vlees is kalm en gerust, evenals de zee in de zomer, en wordt nooit opgezweept door boze hartstochten in een storm van gemelijkheid en opstand. De zeevogels van twijfel en vrees fladderen nooit met geschreeuw rondom hen, als voorboden van een onweder, maar een briesje van Goddelijke gunst vervult zachtkens hun zeilen en drijft hen over het water, totdat zij de haven van eeuwige rust binnenvallen. Is dit alles overeenkomstig de waarheid van Gods Woord? Stelt niet het Woord van God het pad van de christen voor als een weg van beproeving en aanvechting? Kan een levendgemaakte ziel door vele tonelen heengaan, zonder ooit in gewaarwording bevindelijk gedood te worden als één van de slachtschapen? Is niet een veelbewogen leven het kenmerk van een christen? Geeft de Schrift ons de minste waarborg om te geloven, dat iemand zou kunnen wandelen in de voetstappen van een verzochte, lijdende Borg, die maanden en jaren de rust in Sion geniet, zonder enige moeite, oefening, smart of kommer? Dit was niet Davids bevinding; Jeremia’s en Paulus’ bevinding evenmin. Heman en Asaf wisten er niets van. Gij zult bevinden, dat al Gods heiligen, wier bevinding ons in de Bijbel getekend is, nooit zulk een rustig pad bewandeld hebben, maar hun weg was een weg van veranderingen en wisselvalligheden; dan er op en dan er onder, somtijds treurende, somtijds zich verblijdende, doch nooit lang achtereen bewandelen zij een effen pad. De Geest des Heeren werkt in het uitvoeren van dit grote werk in de harten Zijner kinderen voortdurend op twee onderscheiden wijzen in hun hart. Jeremia was een profeet des Heeren en was gesteld over volken en koninkrijken om uit te roeien en af te breken en te verderven. Dit was een gedeelte van zijn opdracht, en te bouwen en te planten was het tweede gedeelte. Deze twee onderscheiden werkzaamheden liepen door geheel zijn bediening heen; zij waren „de last des Heeren”, hem opgelegd reeds bij zijn eerste roeping tot de profetische bediening, en dit betrof een tijdruimte van veertig jaren. Ging deze handeling dan over slechts één enkel geval, dat wil zeggen, dat hij een keer profeteerde om af te breken en een keer om op te bouwen? Was het niet, dat hij dit deed zijn gehele bediening door, zoals wordt aangetoond in de profetieën, vervat in het boek, dat zijn naam draagt? Dus een gedurig neerwerpen met de ene, en een opbouwen met de andere hand? Evenzo is het met de bediening van des Heeren Geest in een vat der genade. Voortdurend doodt Hij, voortdurend heelt Hij; voortdurend werpt Hij neer en wekt Hij wederom op; dan legt Hij de ziel laag in het stof van zelfverfoeiing, en dan weer bouwt Hij haar liefelijk op in Christus.