En wij weten dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede. Romeinen 8:28
Hoe kunnen wij weten of bezoekingen ons wel van nut zijn? We vergissen ons soms in deze zaak. We stellen ons voor dat bezoekingen noodzakelijkerwijs op hetzelfde tijdstip verbonden zijn met zichtbare zegening. Als de openbaringen en vertroostingen van goddelijke liefde niet op precies hetzelfde moment komen als de bezoeking, zijn we vaak geneigd te geloven dat de bezoeking zonder nut aan ons is voorbij gegaan. Maar zo moeten we bezoekingen niet beoordelen. Bezoeking en troost zijn verschillende dingen. Bezoekingen zijn bestemd om het hart op troost voor te bereiden; maar wanneer en hoe de troost zal komen, hierover heeft God geen enkele regel vastgelegd in Zijn Woord.
Maken de bezoekingen die we doormaken ons nederig? Dan doen ze ons goed. Doven ze de liefde voor de wereld in ons hart? Dan doen ze ons goed. Zuiveren ze schijnheiligheid uit? Dan doen ze ons goed. Brengen ze ons vuriger aan de genadetroon? Dan doen ze ons goed. Openbaren ze zonden aan ons die we niet eerder hebben gezien? Dan doen ze ons goed. Dringen ze binnen in ons hart? Leggen ze de verdorven bron bloot die we in ons dragen? Doorzoeken ze en beproeven ze ons tegenover een God die het geweten onderzoekt? Maken ze onze geest volgzamer en zachter? Gaan ze gepaard met een uitstorting van het hart voor het aangezicht van God? Dan doen ze ons goed.
Het is noodzakelijk dat dit voorbereidende werk wordt gedaan voordat de vertroosting komt. Het is te vergelijken met een chirurg die een zieke plek behandelt. Hoe pijnlijk is de operatie! Wat snijdt het mes diep! Wat kan het lang duren voor de wond heelt! Toch is elke haal van het mes onvermijdelijk. Hij zou zijn plicht als vaardig en betrouwbaar chirurg niet doen als hij de wond niet tot de bodem uitsneed. Zoals pijn voor genezing noodzakelijk is, en door het mes teweeg moet worden gebracht, zo moeten we geestelijk gezien in onze ziel verwond worden en moet erin gesneden worden, zo lang en zo diep als God noodzakelijk acht, opdat we, wanneer het Hem goeddunkt, de vertroosting mogen ontvangen.
Lezen: Klaagliederen 3:27 -40