Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons. 2 Korinthe 4:7
Wees niet verwonderd als u voelt dat u in uzelf niets meer bent dan een aarde vat; als u diep en dagelijks voelt aan welk een broos lichaam God licht en leven geschonken heeft. Wees niet verwonderd als uw lemen huis dikwijls waggelt; als ziekte soms uw sterfelijke tabernakel aantast; als in uw vlees niets goeds woont; als uw ziel dikwijls aan het stof kleeft en als u niet in staat bent een zoet gevoel van Gods goedheid en liefde op te merken. Wees niet verwonderd, niet ontsteld over de verdorvenheid van uw bedorven natuur: over de diepte der zonde in uw vleselijk hart; over de verfoeiselen, die loeren en werken in uw bedrieglijk en zeer bedorven hart. Bedenk, dat het de wil van God is, dat u die hemelse schat, die u verrijkt voor de eeuwigheid, dragen moet in een aarde vat. Wij moeten een dagelijks gevoel van onze lage afkomst in ons omdragen, om de trotsheid voor onze ogen te verbergen. Wij moeten van anderen verfoeid worden, en door niemand zozeer als van onszelf. Wij moeten steeds onze aangeboren zwakheid voelen en ook dat wij zonder Christus niets kunnen doen; dat wij met nederigheid bekleed moeten zijn, en ons de grootste der zondaars voelen, en minder dan de minste aller heiligen. Zo leren wij de hoogte, breedte en diepte kennen van de liefde van Christus, die zich zo diep neerboog om ons zo hoog te verheffen.
Zend, Heer, Uw licht en waarheid neder
en breng mij, door die glans geleid,
tot Uw gewijde tente weder.
Dan klimt mijn bange ziel gereder
ten berge van Uw heiligheid,
waar mij Uw gunst verbeidt.
Ps. 43:3