Een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis. 1 Petrus 1:4
Wat u in de wereld ook bezitten mag, hetzij veel, hetzij weinig, u moet het achterlaten. En als u geen andere erfenis hebt dan die de aarde geeft, waar zal dan uw erfdeel zijn in de dood en in alle eeuwigheid? Maar als u wedergeboren bent tot een levende hoop, al geniet u dan de volle verzekerdheid des geloofs niet, hebt u toch voor u een onverwelkelijke erfenis. Wij verbeelden ons soms gelukkig te zullen zijn, als wij de goederen bezaten, of de rijkdommen van dit of dat; hoeveel beter zouden wij ze niet gebruiken dan hij, en welk goed zouden wij ermee doen. Denkt u echt dat zij gelukkig zijn met al hun bezittingen, en dat u gelukkiger of beter zou zijn dan hen? Het ligt niet in de menselijke natuur gelukkig te zijn. De rijken hebben een kanker, die hun geluk verslindt. En al zijn ze zelfs bevrijd van de zwaardere lasten des levens, alle genietingen van het vlees verwelken, want het bezit ervan doet alle bloesem afvallen, en met het bezit komen alle moeiten en zorgen die er aan verbonden zijn. Maar die eeuwige erfenis ‘verwelkt niet.’ De liefelijkste bloemen verwelken en worden weggeworpen, zodra zij walgelijk worden voor het gezicht of de reuk. Maar er is een blijvende frisheid, een voortdurend groen, een eeuwigdurende bloesem, een oneindige geur, een blijvende liefelijkheid in deze eeuwige erfenis, zodat zij nooit verflenst of verdort, zodat het nooit verwelkt of verdort, maar steeds dezelfde blijft, maar eerder steeds toeneemt in schoonheid en gelukzaligheid, al meer gekend, meer geloofd, meer verwacht en meer bemind.
Wie ver van U de weelde zoekt,
vergaat eerlang en wordt vervloekt:
Gij roeit hen uit die afhoereren
en U de trotse nek toekeren.
Maar ’t is mij goed, mijn zaligst lot,
nabij te wezen bij mijn God!
’k Vertrouw op Hem geheel en al,
de Heer, wiens werk ik roemen zal.
Ps. 73:14