En wij weten dat degenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede. Romeinen 8:28
Waarvoor werkt alles mee? ‘Ten goede.’ Maar wat noemen we goed? We moeten niet van óns idee van goed uitgaan, maar vanuit Gods idee ervan. We moeten niet uitgaan van wat we graag zouden willen dat goed is, maar van wat werkelijk en waarlijk goed is in Zijn ogen. Bijvoorbeeld, iemand kan zeggen dat het erg goed is om gezond te zijn; dat kan het in zijn ogen zijn, maar niet in Gods ogen. Iemand anders kan zeggen dat het erg goed is om vooruit te komen in de wereld, een bloeiende zaak te hebben, een welvarend bedrijf; dat kan in zijn ogen goed zijn, maar niet in Gods ogen. Iemand anders zegt wellicht: ‘Het is goed voor me om een opgroeiend gezin te hebben dat gezond en sterk is en goed wordt onderhouden.’ Dat kan zo zijn in zijn ogen, maar daaruit volgt niet dat het goed is in de ogen van de Heere. Iemand anders kan zeggen dat het goed is om geen problemen te hebben, geen verzoekingen, geen verdorven hart, geen duivel die hem bedriegt of kwelt; dat kan erg goed in zijn ogen zijn, maar daaruit volgt niet dat het goed is in Gods ogen. Hij is de Kenner in deze aangelegenheden.
Wat moeten we dan zeggen dat ‘goed’ is? Alles wat geestelijk voordeel en een zegen voortbrengt; dat wat echt goed is in de ogen van een God die het geweten onderzoekt. Laten we nu eens kijken of alle dingen in deze betekenis niet meewerken ten goede van degenen die God liefhebben, en die de geroepenen zijn volgens Zijn voornemen. U hebt lichamelijk leed gekend. Dat heeft u op zich geen goed gedaan, want het heeft u voor arbeid ongeschikt gemaakt, het heeft uw geest in beroering gebracht, het heeft u tot een last voor uzelf gemaakt en tot een last voor allen om u heen. Daarin zat geen goeds. Maar veronderstel dat het u van de wereld heeft gespeend; veronderstel dat het u met de dood heeft geconfronteerd, dat het u dagelijks deed sterven, dat het een stemming van smeken en bidden in uw hart heeft opgewekt; veronderstel dat het die beloften van God heeft onthuld die geschikt zijn voor Zijn bezochte kinderen; veronderstel dat het de manier was om uw ziel te zegenen met een zoete openbaring van uw recht op de liefde en het bloed van het Lam — is het dan aan u om te zeggen dat uw ziekte, uw leed niet ten goede is geweest, toen dit met Gods genade in uw ziel meewerkte om een echte zegen voort te brengen?
Lezen: 2 Korinthe 7