Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: geef Mij te drinken; zo zoudt gij van Hem hebben begeerd en Hij zoude u levend water gegeven hebben. Johannes 4:10
Wat een gezegende zaak is de ware godzaligheid! Dit is de zaak, waarvoor ik altijd wens te strijden. Niet voor vormen of ceremoniën, of dogma’s, die in de hersenen zweven, maar voor het leven Gods in de ziel; de enige zaak, die het waardig is gekend te worden, de enige zaak om bij te leven, en gewis de enige zaak, waarbij men sterven kan. Wat verschilt de ware godzaligheid in het hart en in de consciëntie, door de bediening des Geestes uit de volheid van Christus ontvangen, wat verschilt deze fontein van het levende water van het stilstaande, dode water der mondbelijdenis, vormelijkheid en huichelarij! En inderdaad, indien onze zielen ooit gedoopt zijn met een geestelijke kennis van deze hemelse verborgenheid, indien wij ooit de zoetheid hebben gesmaakt, de kracht gevoeld, en een zekere mate van het genot der ware godzaligheid in hart en consciëntie bij bevinding hebben leren kennen, dan zal onze behoefte nergens anders naar uitgaan dan naar dit levend water. Ja zelfs in al wat wij voor de Heere of voor degenen, die Zijn Naam vrezen, doen of betrachten, in elk gebed, in elke dienst, zullen wij meer of minder uitzien naar levend water. Zijn wij, die belijden in de woestijn te verkeren, gelijk aan de dorstige reiziger in de woestijn van Arabië, die snakt naar de bronnen en palmbomen? Weten wij wat het zeggen wil, als wij na lange tijd van droogte, ver van het levende water, bij vernieuwing zijn stralen in onze consciëntie voelen opborrelen? Wat kunnen levende zielen naar deze verlevendigingen dorsten! Dan kunnen wij het niet doen met een mondgodsdienst, met een Farizese, een vormelijke godsdienst, met een naam van te leven, en evenwel dood te zijn; met een gedaante van godzaligheid, zonder de kracht. Een levende ziel kan evenmin haar dorst lessen met enkel vorm en ceremoniën, als een natuurlijk dorstig mens kan drinken uit een paardenwed. Hij heeft levend water nodig, soms door de Heere Zelf gegeven, zodat het in zijn ziel opborrelt. Maar zegt de Heere Zelf niet, dat Hij het geven wil degenen, die er Hem om vragen? Zullen wij er dan niet om vragen en er naar zoeken? En zal Hij ons verloochenen? Heeft Hij ons verloochend in het verleden? Zal Hij het doen in de toekomst? Heeft Hij nu niet hetzelfde liefdedragende, barmhartige hart als eertijds, toen het in Zijn boezem klopte met betrekking tot de arme zondares bij de fontein van Samaria? Hij moedigt ons aan het te vragen. Hij zit nu op de troon van genade en barmhartigheid, als de Middelaar tussen God en de mens. En indien het door genade is, kennen wij iets van de gave Gods; en indien het is door Goddelijke onderwijzing, kennen wij iets van de heerlijke Persoon Jezus en hebben wij een zekere mate van Zijn zoetheid in ons hart ervaren. Laat ons Hem er om verzoeken, en onze zielen zullen het getuigenis van God in onze consciëntie ontvangen, dat Hij ons niet zal afwijzen, maar Hij zal ons het levend water geven.