Zelfs ook aangaande de vreemde, die van Uw volk Israël niet zijn zal, maar uit verren lande, om Uws groten Naams, en Uwer sterke hand, en Uws uitgestrekten arms wil, komen zal, als zij komen, en bidden zullen in dit huis, hoor Gij dan uit de hemel. 2 Kron. 6:32-33
Er zijn mensen die niet veel kunnen zeggen over de omgang van God met hun ziel, maar die toch niet kunnen zeggen dat ze geen verlangen naar God kennen, dat ze geen gevoel, geen geweten, geen gebed, geen smeekbede, geen honger, geen dorst naar de zegeningen van God ondervinden. Dit durven ze niet te ontkennen, maar ze kunnen weinig meer zeggen. Welnu, dit zijn ‘vreemden uit verren lande’ die komen om Uws groten Naams en Uwer sterke hand, en Uws uitgestrekten arms’, opdat zij de barmhartigheid mogen ontvangen die in het evangelie wordt verkondigd, opdat ze als het God behaagt, gezegend zullen worden met een openbaring van Zijn liefde. Dezen ‘komen en bidden in dit huis’, dat wil zeggen, in naam van, en alleen ziende op de Heere Jezus. Hun hart is met gebed gevuld: de Heere heeft hun geleerd Zijn grote Naam te vrezen, en heeft in hun hart een uitroep en zucht om barmhartigheid gelegd. Zal de Heere weigeren naar hun uitroep te luisteren? ‘Dan,’ bidt de koning van Israël, ‘hoor Gij uit de hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal.’ De ‘vreemde’ roept God om barmhartigheid, om iets van vergeving en om kennis van een persoonlijk deel aan de Heere Jezus Christus; dat zijn geweten wordt besprenkeld met het bloed van het Lam; dat hij zonder angst of twijfel kan zeggen: ‘De Heere is mijn God.’ Hij komt niet uitdagend en aanmatigend, maar nederig en diepbedroefd als een ‘vreemde’. Hij stelt geen eis; hij toont geen misplaatste trots; hij stelt geen vertrouwen in het vlees; maar hij komt in zijn ware gedaante als een ‘vreemde’, en vraagt de Heere hem bepaalde barmhartigheid te verlenen, en hem een bepaalde zegen te geven, eenvoudigweg vanwege Zijn overvloedige en allerhoogste genade. Salomo, als type van de Middelaar, bidt tot de Heere dat Hij doet ‘naar alles, waarom die vreemde tot Hem roepen zal.’ En dat zal Hij zeker doen, Hij moet dit wel doen omwille van Zijn eigen Naam; want elk gebed dat wordt gedaan in naam van de Heere Jezus Christus, door de onderwijzingen
Lezen: 2 Kronieken 6:29-42