Daarna toonde hij mij Jozua, de hogepriester, staande voor het aangezicht van de Engel des Heeren; en de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. Zacharia 3:1
Het is satans doel om degenen gerust te houden, die veilig in zijn handen zijn; ook acht de Heere het niet gepast hun rust te verstoren. Maar aan de andere zijde, waar de satan bemerkt, dat er een werk der genade is aangevangen, waar hij somtijds de ogen gevuld ziet met tranen, waar hij de zuchtingen hoort opstijgen uit het berouwvolle hart, waar hij bemerkt, dat de knieën in het verborgen gebogen worden; waar zijn opmerkzaam oor menigmaal hoort de smartelijke belijdenis van zonden, zwakheden en afkeringen voor Gods aangezicht — want uit deze opmerkingen hebben wij reden om te geloven, dat satan nog in kundigheid toeneemt — waar hij dit verborgen werk, dat in de ziel gaande is, bemerkt, daar lucht hij zijn helse nijd, razend van toorn en vervuld van boosheid, tegen de voorwerpen van Gods liefde. Somtijds probeert hij hen te verstrikken in de zonde, somtijds komt hij bij hen met verzoekingen; somtijds hitst hij hun ellendig hart op tot een vreselijke opstand; somtijds werkt hij op hun natuurlijk ongeloof, en somtijds plaagt hij hen met grenzeloze twijfelingen en vrezen, wat betreft hun waarheid en oprechtheid tegenover het hartdoorzoekend oog van God. Zodat zij, die geen genadewerk in hun hart hebben, in vrede gelaten worden, en vrij zijn van twijfel en vrees; en zij, waarin God werkt, worden geoefend en bemoeilijkt in hun gemoed, en zij kunnen dikwijls niet geloven, dat zij het volk zijn, waarin God een welbehagen heeft. De diepten van ’s mensen schijnheiligheid, de schromelijke lengte waartoe de belijdenis kan genaken, het bedrog van het vleselijk gemoed, de strikken, die voor de onbedachtzame voet worden uitgespreid, het vreselijk gevaar van op het laatst nog bedrogen uit te komen, al deze dingen zijn geen voorwerpen van bekommering voor degenen, die dood zijn in de zonden. Zo zij de natuurlijke consciëntie kunnen bevredigen en iets kunnen doen om enige vluchtige overtuiging tot bedaren te brengen, zijn zij blijde bedrogen te worden. Maar aan de andere zijde, hij, die een tedere consciëntie heeft in de vreze Gods, weet, wat een ontzaggelijke zaak het is, als een schijnheilige voor God te zijn, een leugen in zijn rechterhand te hebben en door de vorst der duisternis bedrogen te worden, totdat het God belieft door Zijn mond met kracht in de ziel te spreken en hem. vergewist van Zijn aandeel in Christus, door Zijn liefde in zijn hart uit te storten. Hij moet beproefd en geoefend worden in zijn gemoed; hij moet dikwijls heen en weer geschud worden, om de eenvoudige reden, dat hij niet vergenoegd rusten kan, dan alleen in de persoonlijke bekendmakingen van de genade Gods.