En Ik zal u op saffieren grondvesten. Jesaja 54:11
Vóórdat wij vast kunnen staan op de dingen Gods, moeten wij een goed fundament, iets stevigs voor ons geloof, onze hoop, onze liefde, ons alles hebben, om op te rusten. God belooft die te leggen voor zijn bedroefd Zion: „Ik zal u op saffieren grondvesten.” „Een gift”, lezen wij, „is een kostbare steen in de ogen van hem, die hem heeft.” Elke getuigenis dan, die God aan de ziel geeft; elke belofte, die in het hart valt; elke openbaring van genade; elk bezoek van liefde; elke toepassing der Waarheid, kunnen wij, in geestelijke zin, een saffier noemen; want zij is inderdaad een edelgesteente, schitterend met de gloed des hemels. Wanneer God dus de saffieren in de ziel legt, maken zij een stevig fundament voor het geloof. En daar zij door de hand Gods zelf gelegd zijn, moeten zij vast zijn; daar het saffieren zijn, zijn zij onvergankelijk. Die saffieren, het is waar, kunnen alle begraven zijn onder het stof van vleselijkheid en wereldsgezindheid; de onreinheid en modder van onze gevallen natuur mogen er met de vloed overheen rollen. Maar worden zij daardoor bedorven? Is hun natuur veranderd; hun waarde verminderd; hun glans bezoedeld en hun luister uitgedoofd en verdwenen? Zij mogen voor het oog verborgen zijn; de wijze, waarop ze zijn gezet, verduisterd; hun vlakken voor een tijd dof zijn; maar één straal van de Zon der Gerechtigheid zal alles weer aan het licht brengen; één streek van de hand des Polijsters zal hun al hun schoonheid wedergeven. De genade heeft niet meer gemeenschap met de zonde dan een diamant met een mesthoop.
Gij zult met luister mij omringen,
mij troosten in mijn smart.
Dan zal ik blij van hart
met luit en harp uw goedheid zingen,
o heilig Opperwezen,
door Israël geprezen!
Ps. 71:16