Ik trok hen met mensenzelen, met touwen der liefde. Hoséa 11 ; 4
Wanneer God Zijn volk tot Zich trekt, gebeurt dit niet in een mechanische weg. Zij worden getrokken, niet met ijzeren koorden, maar met mensenzelen. Dit denkbeeld grondt zich op „een gewaar worden met gevoel”; op iets menselijks, iets teders, op een zachte, vriendelijke aanraking. Dus niet alsof God een ijzeren arm om Zijn volk sloeg om hen tot Zijn borst te trekken, of ze wilden komen of niet. Dit zou geen genade zijn, noch het werk van de Geest op het hart. God handelt niet zo als door mechanische kracht. Daarom lezen wij: „Uw volk zal zeer gewillig zijn op de dag Uwer heirkracht”, Psalm 110:3. Hij raakt met Zijn genadevinger het hart aan, gelijk die mannen van het heir, met Saul gingen, welker hart God geroerd had, 1 Sam. 10:26. Hij deelt aan hun ziel beide geloof en gevoel mede. Hij doet het hart smelten, maakt het teder en vernedert het door het besef van Zijn goedertierenheid en genade; want het is Zijn goedheid, die bevindelijk wordt beseft en ontwaard en die leidt tot bekering. Indien gij ooit enige verborgen en geheiligde trekking ten hemel in uw ziel hebt waargenomen, dan was het niet door dwang of geweld, of door een mechanische noodzaak; maar een arm van medelijden en barmhartigheid was het, die uw hart omving, die uw binnenste aanraakte en tot Gods boezem trok. Het was met die Goddelijke aanraking, waarvan in het Hooglied van Salomo gesproken wordt: „Mijn Liefste stak Zijn hand in het gat der deur en mijn ingewand werd beroerd om Zijnentwil”. Het was enig gezicht van Zijn goedertierenheid, barmhartigheid en liefde in het aangezicht van de Middelaar, met enige nederdrupping in uw geest van Zijn medelijden en ontferming jegens u, dat uw hart week maakte, verbrak en smelten deed. Gij werdt niet voortgedreven met zweep en geselroede, maar zachtkens getrokken met mensenzelen, dat een tedere gewaarwording in u teweeg bracht en in de diepte uwer ziel indrong. En waarom dit? Omdat onze gezegende Heere en Middelaar mens is, de Man Jezus Christus, de Man, Die in de hof steunde en zuchtte; de Man, Die aan het kruis hing; de Man, Die in het graf lag; Die nu is de Man aan de rechterhand Gods des Vaders, de Godmens. Want het is door Zijn mens-zijn, dat wij tot God getrokken worden. Gelijk Zijn bloed het bloed der mensheid was, Zijn lijden het lijden van de mensheid, Zijn offerande de offerande van de mensheid, Zijn dood de dood van de mensheid. Als deze met Goddelijke kracht ontsloten worden, vormen zij, om zo te spreken, een middel, waardoor wij tot God getrokken worden, zonder schrik, zonder ontsteltenis, omdat God in Christus Zich openbaart als geheel en al liefde.