Mijn ziel is bezweken van verlangen naar uw heil, op uw Woord heb ik gehoopt. Psalm 119:81
Hoe moeilijk is het voor de meesten, en wij mogen er bijvoegen, hoe zeldzaam is het in staat te zijn met enige grond van duurzaamheid een zoet gevoel van, en een zeker belang bij die geestelijke zegeningen in ons te verzekeren, waarmede wij, voor zover wij in de Zone Gods geloven, in hemelse plaatsen in Christus Jezus gezegend zijn. Een schijn, een blik, een voorbijgaand gezicht, een teug, een proeve, een droppel, een kruimke onuitsprekelijk zoet zo lang het duurt, maar zelden geschonken en spoedig verdwenen, zijn, in het algemeen, alles wat wij schijnen te verkrijgen na veel zware arbeid, veel roepen, ernstig smeken en vurig verlangen naar de Heere, zoals Hij zich aan ons geloof vertoont op de troon zijner genade. Hoevelen zijn er, die elke dag, en somtijds elk uur uitroepen, al is het niet in dezelfde woorden, nochtans in dezelfde zin: „Kom, Heere Jezus, kom met kracht!” En toch, hoe lang schijnt Hij te toeven. Hoe zien zij steeds naar Boven totdat ogen en hart schijnen te bezwijken, wachtende op zijn verschijning als de wachter op de morgen; hoe gaarne zouden ze een offer brengen, zouden ze iets doen, iets zijn, iets verdragen, zo Hij zich maar aan hun ziel mocht openbaren. Hoe dikwijls zoeken en doorzoeken zij hun harten, hun lippen en hun leven, om te zien of er ook een kwade weg in is, waardoor Hij zijn liefelijk gelaat voor hen verbergt, en Hij geen enkel woord zegt tot hun smachtend hart, waardoor zij met Hem in liefelijke gemeenschap konden zijn! Hoe verlangen zij, om gezegend te worden met een wezenlijke verslagenheid van hart en ware bekommernis over hun zonden, en aan zijn voeten weg te smelten en klein te worden onder het gezicht en het gevoel zijner bloedende, stervende liefde! Het is het Goddelijk leven in hun ziel, dat de oorsprong en de bron is van dat inwendig zuchten, dat uitzien en verlangen; en dat Goddelijke leven ontstaat uit een nieuwe en geestelijke geboorte, die zelf de vrucht is van de opstanding van Jezus Christus uit de doden.
Maar ’s Heeren gunst zal over die Hem vrezen
in eeuwigheid altoos dezelfde wezen:
zijn trouw rust zelfs op ’t late nageslacht,
dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
noch van zijn wet afkerig d’ oren wenden,
maar die naar eis van Gods verbond betracht.
Ps. 103:9