Maar die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen. Jesaja 4 :31
Wat verschilt de godsdienst van een levende ziel van de godsdienst van een dode belijder! De godsdienst van een dode belijder begint met zichzelf en eindigt in zichzelf; begint in eigen wijsheid en eindigt in eigen dwaasheid; begint in eigen kracht en eindigt in eigen zwakheid; begint in eigen gerechtigheid en eindigt in eigen verderf. Er is in hem nooit een uitgang der ziel tot God, er zijn geen verborgen handelingen met de Heere; geen daden des geloofs ten opzichte van de Goddelijke volmaaktheden. Maar het kind van God, ofschoon dikwijls zwak, vermoeid en afgemat door vele moeilijkheden, lasten en smarten, stijgt, wanneer evenwel de Heere Zich vertoont en zijn kracht vernieuwt, omhoog en laat niet af zich op de vleugelen van geloof en liefde te verheffen totdat hij in het heiligdom des Allerhoogsten ingaat. Een levende ziel kan nooit vergenoegd zijn, tenzij hij in een levendige vereniging en gemeenschap verkeert met de Heere van leven en heerlijkheid. Alles wat niet hiertoe strekt, is hem ledig. Alles wat de tijd en het genot bieden, kan een kind van God niet bevredigen. Niets anders dan de levensgemeenschap en vereniging met de Heere, Zijn tegenwoordigheid te genieten, Zijn liefde te smaken, Zijn gunst te genieten, Zijn heerlijkheid te aanschouwen, niets anders dan alleen dit zal ooit de behoeften van een verloste en wedergeboren ziel kunnen vervullen. Daartoe verwaardigt de Heere Zijn volk. „Zij zullen de kracht vernieuwen”. Zij zullen niet altoos kermend op de grond liggen, niet altoos in bezwijming liggen vanwege de verwondingen door de zonde, niet altoos geketend door de boeien der wereld, niet altijd in hun ziel gejaagd als een veldhoen op de bergen. Er zal een vernieuwing van hun kracht zijn. „Zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen en niet moede worden; zij zullen wandelen en niet mat worden”.