De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken. En hun Koning zal voor hun aangezicht heengaan; en de Heere in hun spits. Micha 2:13
We lezen in het boek Job over hen die met opgeheven schilden tegen God aanlopen (Job 15:26). Dit zijn andere personen dan degenen die bij de voetbank van God wachten. ‘Stilzitten zal hun sterkte zijn’(Jes. 30:7). Net zo was het bij de kinderen van Israël: zij haastten zich niet door de zee, maar ze wachtten tot God verscheen; en toen God verscheen en Mozes de zee aanraakte met zijn staf en de doorgang geopend werd, toen liepen zij erdoorheen. Zo is het ook geestelijk: er is geen voortgang, tenzij God voor de ziel uitgaat; en onmiddellijk nadat de Doorbreker is gekomen en voorgaat, gaat de ziel verder; als Hij stopt, stopt de ziel; als Hij beweegt, beweegt zij. En wat gebeurt er dan? ‘Zij gaan door de poort.’ Hier is de poort die voordien voor hen was gesloten, en ze konden er niet doorheen gaan; maar als de Doorbreker hen voorgaat, dan wordt de poort geopend, en ze gaan door de poort met de Doorbreker in hun spits. En beschrijft dit niet op een heerlijke, uitnemende wijze de manier waarop Gods volk voorwaarts gaat? Deze poort duidt niet alleen, misschien niet eens hoofdzakelijk, op de smalle en rechte doorgang die naar het eeuwige leven leidt. Er bestaan daarnaast andere poorten, want we lezen: ‘ Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daarin ga, hetwelk de getrouwigheden bewaart’ (Jes. 26:2). En dus is de poort waarover hier wordt gesproken niet alleen, misschien niet hoofdzakelijk de smalle doorgang, maar hij is ook elk van die moeilijkheden die op het pad liggen en die met een gesloten poort kunnen worden vergeleken. Maar als de Doorbreker hen voorgaat, opent Hij de poort.
Lezen: Jesaja 26:1-12