Ik doe wandelen op de weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts. Spreuken 8:20
Het Verbondshoofd van Zijn Kerk komt hier voor als Degene die Zijn volk leidt: ‘Ik doe wandelen’ zoals de Goede Herder, die voor Zijn schapen gaat en hen stap voor stap leidt. Wij kunnen geen enkele stap zonder Hem. Alleen voor zover het Hem behaagt, ons stap voor stap en voet voor voet in de weg van het eeuwige leven te leiden, voor zover zullen wij wijsheid, sterkte of kracht hebben om daarop te wandelen. ‘Ik doe wandelen op de weg der gerechtigheid.’ Deze woorden zijn toepasselijk op Zijn gezegend werk in de ziel, waardoor Hij aan ieder, die het Hem behaagt levend te maken tot een eeuwig leven, doet ‘wandelen in de weg der gerechtigheid.’ Laten we beginnen, waar Zijn werk in de ziel begint. Want ook bij het eerste begin van Zijn werk aan het hart, is het nadrukkelijk de waarheid dat Hij doet wandelen op de weg der gerechtigheid. En hoe doet hij hen in het begin op de weg der gerechtigheid wandelen? Door de rechtvaardigheid van Gods heilige wet open te leggen en zo de ziel in de wet in te leiden. Dit werk in de ziel gaat echter niet in alle gevallen tot dezelfde diepte van overtuiging. Het gaat niet altijd met dezelfde verschrikkingen gepaard. Ook wordt de ziel tijdens de toepassing van deze rechtvaardige wet aan het geweten niet altijd in dezelfde diepte van angst en droefheid gedompeld. Wij kunnen daarvoor geen vastgesteld maat afmeten. Wij mogen niet zeggen dat de overtuigingen zo diep moeten gaan of dat zij zo lang moeten duren. Maar wij kunnen er dit van zeggen: zij moeten zo diep gaan, dat zij tot de grond toe vernederen, en zij moeten zo lang duren, dat het werk van de overtuiging op een volmaakte wijze plaatsgevonden heeft. Maar hoe diep en hoe lang, moeten wij aan de onfeilbare wijsheid van God overlaten.
Lezen: Spreuken 8:1-21