Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk mijn discipelen; en zult de Waarheid verstaan, en de Waarheid zal u vrijmaken. Johannes 8:31, 32
De Waarheid wordt niet dadelijk gekend in al haar liefelijkheid, haar vrijheid en kracht. Wij moeten in het Woord blijven; somtijds mag het zijn in zeer grote duisternis, droefheid, inspanning, verzoeking; en toch, zodanig is de macht des Woords geweest op het hart, dat het ons niet kan, niet wil loslaten. Wij zien en gevoelen de ellende, om van het Woord te wijken, het rampzalige om in de wereld terug te keren, en ons te verwarren in haar strikken; en wat moet het gevolg zijn, als wij van die dingen, die wij belijden te kennen en te geloven, afwijken, ons aan de dwaling hechten en wij in de armen der zonde vallen? Daarom moet men in het Woord blijven, het moge — zoals ik zeide — dikwijls zijn in veel duisternis, inspanning, beproevingen, verzoekingen; maar toch worden wij tot dit punt gebracht nooit van het Woord af te wijken, dat geest en leven voor de ziel is geworden. En ofschoon de Heere somtijds zijn aangezicht moge verbergen en wij zeer arme, dwaze discipelen schijnen te zijn en veroordeeld wegens onze onvruchtbaarheid, omdat wij zo weinig van de Geest des Meesters verstaan, en zo weinig in Zijn zalige wegen wandelen, toch is er een zien op Hem, een verlangen naar Hem, een zich vastklemmen aan Hem; en dit openbaart het ware discipelschap. Zo wij nu blijven vastklemmen, vertrouwen en hopen, beginnen wij de Waarheid te kennen; zij ligt open voor de ziel, zij is juist geschikt voor onze toestand en ons lot; en de wonderbare wijze, waarop zij zich tot ons richt en zich schikt naar onze verschillende en dringende noden en behoeften, wordt ons meer en meer openbaar.
Mijn ziel is immers stil tot God:
van Hem wacht ik een heilrijk lot.
Want Hij zal toch mijn rotssteen wezen,
Mijn heil, mijn hulp in mijn gebrek;
Mijn toevlucht en mijn hoog vertrek.
Ik zal geen grote wank’ling vrezen.
Ps. 62 : 1