Jezus antwoordde en zeide tot hem: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, Die Hij gezonden heeft. Johannes 6:29
O, hoe menig kind van God is er, dat wenst in Jezus te geloven en in Zijn heilige Naam te vertrouwen, en toch kan hij het niet, geplaagd en gekweld als hij is door de opwellingen van het inwendig ongeloof. Hij weet, dat hij niet zodanig in Hem gelooft, dat hij zich de verlossing kan toe-eigenen, want hij heeft een inwendig getuigenis in zijn consciëntie, dat zo hij in de Heere Jezus geloofde door de kracht des Heiligen Geestes, het de liefde Gods in zijn hart zou brengen, de prikkel des doods zou wegnemen en hem zou vervullen met blijdschap en vrede. Doch zo lang hij zich veroordeeld gevoelt door de wet en zijn eigen schuldige consciëntie, heeft hij een inwendig getuigenis in zich, dat hij alsnog het levend geloof in Christus mist, hetwelk hem, naar zijn overtuiging, ontheffen zou van al zijn schuldige vrees en sombere overleggingen. Daarom jaagt hij naar dit bijzonder, uitmuntend geloof in de Heere Jezus, opdat hij het verkrijgen moge, of liever, dat de Heere het naar Zijn oneindige barmhartigheid hem wilde schenken. Hier is dan de voornaamste werkzaamheid des geloofs, te geloven in Jezus Christus, om vergeving, vrede en verlossing te mogen bekomen. Menige ziel werkt hier hard en evenwel met een diepe en aanwassende overtuiging, dat het een werk is, hetwelk zij niet volvoeren kan dan alleen door de onmiddellijke kracht Gods. Zulk een krachtige vijand is het ongeloof, dat in weerwil van al haar pogingen, zij gewaar wordt het niet te kunnen onderwerpen, noch dat zij een korreltje van het ware geloof, waardoor Christus bevindelijk in het hart gebracht wordt, kan opwekken. Doch deze strijd of tegenstand toont klaar, dat er leven van binnen is; een werk Gods in de ziel, want uit kracht van de bewegingen Zijner genade en de tegenstand van zijn vleselijk gemoed wordt deze strijd veroorzaakt. Wanneer dan op Zijn tijd de gezegende Geest Christus voor zijn oog en hart ontdekt, Zijn verzoenend bloed op zijn consciëntie sprengt, Zijn gerechtigheid voortbrengt en hem daarmede bekleedt, en de liefde Gods in zijn hart uitstort, dan verwekt Hij dit bijzonder geloof in de Heere Jezus, waardoor de ziel op Hem leunen gaat en, als ik deze uitdrukking eens mag gebruiken, zich vasthaakt aan Zijn Persoon, als de Godmens. Hij vertrouwt op het bloed, dat reinigt van alle zonden, op Zijn gerechtigheid, die volkomen rechtvaardigt, en op Zijn genade, als te boven gaande al hef overvloedige kwaad; op Zijn stervende liefde, als een balsemende hartsterking tegen alle smart en droefheid, waarmede hij was bezet. Dit wil het zeggen, te geloven in de Zoon van God; te geloven in Jezus Christus tot zaligheid der ziel.