En gij zult Zijn Naam heten Emmanuel, hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons. Mattheüs 1:23
Wij moeten nooit, zelfs niet in onze gedachten, de menselijke natuur van onze aanbiddelijke Verlosser scheiden van Zijn Goddelijke. Zelfs toen Zijn heilig lichaam in het graf lag en dus voor een korte tijd was gescheiden van Zijn reine en heilige ziel door de dood, was er geen scheiding van de twee naturen. Want zijn menselijke ziel was, nadat Hij eens het vlees en bloed had aangenomen in de baarmoeder der maagd, nooit gescheiden van Zijn Godheid, maar ging het Paradijs in met een onverbrekelijke vereniging daarmede. Het is een fundamenteel artikel van ons allerheiligst geloof, dat de menselijke natuur van de Heere Jezus Christus geen bestaan heeft onafhankelijk van Zijn Goddelijke. In de baarmoeder der maagd, in de lage beestenkribbe, in de eenzame wildernis, op de heilige berg, toen Hij van gedaante veranderd werd, in de duistere hof van Gethsémané, in het rechthuis van Pilatus, aan het kruis en in het graf, was en bleef Jezus nog de Emmanuël, God met ons. En zó onuitsprekelijk nauw en innig is de vereniging van de menselijke natuur met de Goddelijke, dat de handelingen van elke natuur, ofschoon deelbaar, niet kunnen en niet moeten van elkander gescheiden worden. Zo waren het de menselijke handen van Jezus, die de zeven broden en de vissen braken; maar het was de Godmens, die ze vermenigvuldigde, zodat er vierduizend mannen, behalve de vrouwen en de kinderen, mede gevoed werden. De menselijke voeten van Jezus wandelden op het meer van Galiléa; maar het was de Zoon van God, Die op de golven tot het schip kwam. De menselijke lippen van Jezus spraken de woorden, die Geest en leven zijn (Joh. 6:63), maar het was de Zoon des levenden Gods, Die tot hen sprak (Joh. 6:69). De menselijke handen en voeten van Jezus werden aan het kruis genageld, maar het bloed, daardoor uitgestort, was inderdaad Goddelijk, want de kracht en waarde daarvan waren er op afgedrukt (Hand. 20:28).