Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. Psalm 16:10
Toen de aanbiddelijke Zoon Gods door een vrijwillige daad Zijn leven had afgelegd, waren de laatste woorden, die Hij sprak: „Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest”. Onder Zijn geest moeten wij verstaan Zijn menselijke ziel, die in de dadelijkheid ging in het Paradijs, in de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods. Zo drukte Hij Zich vertrouwelijk uit: „Maar nu kom Ik tot U”, Joh. 17:10. Nu ging Hij daarheen niet alleen. Een zegeteken volgde Hem zeer spoedig. Want de ziel van die berouwhebbende, gelovige misdadiger, een medegenoot met Hem in Zijn lijden, werd door Zijn soevereine genade een deelgenoot met Hem in de heerlijkheid. Er was dan een werkelijke scheiding van des Verlossers lichaam en ziel, doch die vernietigde niet de vereniging van Zijn Godheid en mensheid. Die vereniging bleef intact toen Zijn heilige ziel in het Paradijs ging en zo was Hij nog de Godmens, zijnde in het Paradijs, die Hij was bij het graf van Lazarus, evenals aan het Avondmaal. Maar Zijn heilig lichaam bleef, ofschoon door de dood het leven was uitgegaan, evenals tevoren „het Heilige”. De dood kon dit heilig lichaam in het graf evenmin aantasten, als de zonde dit kon doen in de baarmoeder van Maria. De belofte derhalve was: Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; noch toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. Dit heilig lichaam was wezenlijk onverderfelijk, zijnde door de Heilige Geest, door een bijzondere, bovennatuurlijke generatie, toebereid uit het vlees van Maria; doch gelijk in alle andere handelingen van de gezegende Drie-eenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, waren allen overeengekomen, dat geen verderving in het graf het lichaam zou aantasten. De Vader beloofde dit, en als een God, Die niet liegen kan, volvoerde Hij dit door Zijn almachtige, allesbeheersende kracht; de Zoon, door dezelfde eigen, werkzame, Goddelijke, innerlijke kracht, onderhield en bewaarde Zijn lichaam in het graf even onbevlekt als Hij dit deed in de baarmoeder van de maagd; en de Heilige Geest, Die het formeerde in zijn eerste ontvangenis, ademde over dit lichaam Zijn heilige invloed om het te onderhouden, in weerwil van dood ei) graf, zo zuiver en onverderfelijk als toen Hij het eerst formeerde. Deze dingen zijn inderdaad moeilijk om te bevatten, maar het zijn hemelse verborgenheden, die het geloof omhelst en vaststelt, ondanks gevoel, rede en ongeloof. Want zie eens de vreselijke gevolgtrekkingen, die wij hier konden maken, indien inderdaad dit gezegend lichaam had kunnen aangetast worden door verderving. Zou een verderfelijk lichaam kunnen opgewekt worden? Het verderf zou het hebben aangetast, zoals het onze lichamen zal doen; en hoe zou een verderfelijk lichaam de woning hebben kunnen zijn van de Zoon van God? Wij worden dikwijls middellijk voor dwaling bewaard, niet slechts door het kennen en smaken van de zoetheid en kracht der waarheid, maar door als met één oogopslag te zien de schrikkelijke gevolgen, die een verloochening van de levende, fundamentele waarheden inhoudt.