Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. Lukas 23:42
Wat zei de stervende moordenaar behalve: ‘Heere, gedenk mijner’? Godsvrucht was bij hem iets persoonlijks; de verlossing van zijn ziel was zijn voornaamste zorg. Er waren nog slechts een paar uur te gaan voor zijn ogen zich voorgoed zouden sluiten, en welk een eeuwigheid zou hem ontvangen! Dit voelde hij; dit zat diepgeworteld in zijn geweten; en dit wekte vanuit zijn ziel de uitroep op: ‘Gedenk mijner.’Alsof hij moest zeggen: ‘Heere, wie Gij ook vergeet, gedenk mijner, denk aan mij, verlos mij, bevrijd mij.’ En is dit niet wat elke God-geleerde ziel voelt en uitroept? ‘Gedenk mijner, denk aan mij; vergeet mij niet. Laat mijn naam U dierbaar zijn, in Uw ogen en in Uw hart. Gij hebt veel om aan te denken, Heere, maar Heere, gedenk mijner. Ik ben een vervloekte stakker, een schuldige kwaaddoener, een verdoemde misdadiger die het verdient om duizend doden te sterven, en duizend hellen te ondergaan. Maar denk aan mij, wees goed voor mij, verwerp mij niet.’ Merk ook op dat deze stervende misdadiger wist dat de Heere een Koninkrijk had. Wat een geloof had hij! Ja, en dat Hij op een dag in dat Koninkrijk zou komen. En als Hij in Zijn Koninkrijk kwam, omringd door al Zijn heiligen en engelen, dan was de uitroep en het verlangen van zijn ziel dat Jezus hem zou gedenken. En merk op dat hij geen verheven plaats in dit koninkrijk vraagt. Waarvoor gaat men naar de hemel? Om op een verheven zetel te zitten? O, God verhoede dat! ‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen’ (Joh. 14: 2), maar geen verheven zetels, de ene hoger dan de andere. Allen zijn er gelijk. Wat geeft hun vreugde? Christus te zien zoals Hij is, van recht tegenover Hem, en voor altijd te hebben afgedaan met dit ellendige lichaam van zonde en dood.
Lezen: Psalm 40