Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. Lukas 23:42
De stervende moordenaar werd niet zonder een verandering verlost en naar de hemel gevoerd. Deze woorden van de Heere gelden altijd: ‘Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien’ (Joh. 3:3). Dus moet deze stervende moordenaar wederom geboren zijn, die machtige omwenteling moet in zijn ziel zijn voltrokken, anders zou hij nooit met Jezus in het Paradijs kunnen zijn. We zien in hem een genade van de Geest: het gebed. Hij had de tijd noch de kracht om lang te bidden. Maar hoe deugdzaam was zijn gebed! Hoe krachtig drong het binnen in de oren van de Heere Jezus! En welk een antwoord van genade, vrede en verlossing ontlokte het aan Hem voor zijn ziel! Dit brengt ons ertoe zijn gebed te overdenken: ‘Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.’ ‘Heere.’ Hij erkende dus de Goddelijkheid van Christus. O, wat was dit wonderbaarlijk, dat het de Heere beliefde zo’n geloof in zijn ziel op te wekken dat hij de Godheid zag doorschijnen in Zijn gepijnigde menselijkheid! Anderen zagen het niet. Zijn vijanden konden Hem beschimpen en belasteren. Maar die arme sidderende kwaaddoener had het geloof gekregen om te geloven dat Hij, op Wie zijn blik was gericht, die dezelfde vervloekte straf onderging, de Almachtige Heere was. Het is erg makkelijk om over deze zaken te praten. Als we ons echter maar een ogenblik in zijn omstandigheden konden verplaatsen, wat een krachtig geloof zouden we dan ervaren! Maar we zien dat hij niet alleen geloof bezit, maar het ook belijdt. ‘Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met de mond belijdt men ter zaligheid’ (Rom. 10: 10.) Hij zei: ‘Heere.’ Hij aanbad Hem dus en erkende Hem als Heere. Hij keek naar Hem, ofschoon hij beslist het gevoel had aan de einden der aarde te zijn, en riep uit. Wat een geloof zat er in die uitroep!
Lezen: Psalm 141