Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Lukas 19:10
Hoe lieflijk heeft de Heere dit in de gelijkenis van het verloren schaap beschreven! Het arme schaap is afgedwaald; en als het eenmaal de kudde heeft verlaten, is het vrijwel zeker op een of andere vreemde plaats terechtgekomen. Het is van een rots gevallen, of in een greppel gerold, of zit onder een struik verstopt, of is een grot in gekropen, of ligt in een diep, afgelegen ravijn, waar alleen een geoefend oog en geoefende hand het kunnen redden. En net zo is het met de verloren schapen van de Heere. Ze komen op vreemde plekken terecht. Ze vallen van rotsen, glijden in gaten, verstoppen zich in de struiken, en kruipen soms weg in grotten om te sterven. Als het letterlijke schaap is afgedwaald, gaat de herder erachteraan om het te zoeken. Hier ziet hij een hoefafdruk, daar een plukje wol in de doornen. Elk schuilplekje doorzoekt hij, om elke hoek kijkt hij, tot hij eindelijk het arme schaap vindt, vermoeid, gewond en halfdood, zo ellendig dat het nauwelijks nog genoeg kracht heeft om te kreunen. Hij slaat het niet naar huis terug, en steekt ook de prikstok niet in zijn rug, maar pakt het voorzichtig op, legt het op zijn schouder en brengt het blij naar huis. Net zo gaat de Heere in de genade met Zijn verloren schapen om. Mensen handelen anders. Als een Farizeeër een schaap hulpeloos op zijn rug ziet liggen, schopt hij het overeind en schopt hij het naar huis, slaat op zijn kop met zijn staf of drijft een scherpe nagel in zijn zijde. Davids gebed was wijs: ‘Laat mij vallen in de handen van God, en niet in de handen van de mens.’ O! in de handen van God te vallen; in de handen van een barmhartige en mededogende Hogepriester, Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, en daarom met deze arme, verzochte mensen medelijden kan voelen! Dit, dit zijn de enige handen waarin wij veilig kunnen vallen. Degene die in deze handen valt, zal er niet uitvallen, noch erdoorheen, want ‘eronder zijn de eeuwige armen’, en die kunnen gespleten noch gebroken worden.
Lezen: Lukas 15:1-10