Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen. Jesaja 42:3
Wat liggen er een hopen afval op het innerlijk leven Gods verspreid! U, wier zielen zijn geoefend, merkt u niet dat gezinszorgen, zakelijke bezigheden, zondige en zinnelijke verlangens, en een hele vuilnisbak aan zinloze, ijdele voorstellingen, allemaal de vlam verstikken die zich omhoog probeert te worstelen? En zo worden dagen en weken doorgebracht in een stervend leven, in een levende dood. Het vuur gaat niet uit en brandt ook niet. Soms stijgt de rook dikker op en verder omhoog; soms verzwakt het vuur langzaam zodat het nog nauwelijks zichtbaar is; en soms wakkert een voorbijgaande windvlaag het tijdelijk even aan. Maar over het algemeen smeult het. Waar dit in de ziel is, is er leven. Er is een strijd gaande tegen verdorvenheid als het vuur temidden van het rokende vlas tegen het afval vecht waardoor het is omringd. Maar helaas! er is een krachtige adem nodig om het vuur helder te laten opgloeien; het vuur heeft de zuidenwind nodig uit de bergen der specerijen om door de erbovenop liggende massa verderf heen te kunnen branden, en op te varen als de vlam waarin de engel des Heeren opvoer terwijl Manoach en zijn huisvrouw toekeken (Richt. 13:21). Maar er is ook leven waar alleen maar rook is. Waar het slechts smeult, is er toch vuur. Het is niet slechts een hoop dood afval; er bevindt zich een heilig vuur onder, dat het vlas doet roken. Dit lijkt sterk op hoe het tegenwoordig is gesteld. Alles bevindt zich grotendeels op een dieptepunt in Sion. Neem een willekeurig christen en u zult bijna altijd zien dat hij slechts een ‘rokende vlaswiek’ is. Het vlas rookt, en dat is alles. Er is voldoende vuur om te laten zien dat het leven Gods vanbinnen aanwezig is, maar niet genoeg om helder op te laaien.
Lezen: Jesaja 1:1-9