Verlos mij van al mijn overtredingen. Psalm 39:9
Het is een verborgenheid en het zal altijd een verborgenheid blijven, dat dezelfde man die plechtig zijn toevlucht tot God nam, zodat hij alleen wachtte op Zijn glimlach en de getuigenissen van Zijn goedkeuring – zodat al zijn hoop op Hem was gericht, en al zijn geestelijke aandoeningen naar Hem toestroomden en in Hem rustten – dat dezelfde man zo sterk verleid was in zijn ziel, zo sterk beproefd in zijn geest en zo sterk geplaagd door de onophoudelijke strijd tussen de natuur en de genade, dat hij als een ontroostbaar zondaar aan de voetenbank van genade uitriep: ‘Verlos mij van al mijn overtredingen.’ Is het geen heerlijke bemoediging voor een arme met zonden belaste ziel, dat deze heilige man op die wijze werd geoefend? Stel dat u alleen de lichte kant van Davids karakter kende—zijn heiligheid, zijn geestelijkheid, zijn hemelse geestesgesteldheid, en zijn liefde voor God, en niet zijn donkere kanten – zijn verdorvenheden, verzoekingen, onrust en strijd. Stel dat de Heilige Geest slechts één deel van Davids ervaring had geopenbaard, zijn zegeningen en bekendmakingen, en had verzuimd de uitroepen en het gekerm van zijn verontruste ziel te vermelden, zouden Gods arme, beproefde en verleide kinderen zich dan tot de Psalmen hebben gewend als tot een borst vol troost? Maar de Geest des Heeren heeft op barmhartige wijze beide delen van Davids beleving ontvouwd: de heldere lichte kleuren en de donkere tinten — de werkingen van de genade en de werkingen van de natuur—het diepe zinken en de zoete verlossing, Hem aan onze blik overgeleverd precies zoals Hij was – de mens niet verheerlijkt, maar de genade van God in hem uitvergroot. We kunnen in de Psalmen zijn ervaring vinden, en dezelfde werkingen in ons eigen gemoed ervaren. Voor dit doel werden zij geopenbaard, opdat ze een blijvende troost, een borst met altijd vloeiende melk zijn voor de armen en hulpbehoevenden die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; opdat bij Gods kinderen op die wijze in hun hart een zoet getuigenis wordt opgewekt, dat ze in de voetstappen van de kudde treden en dat hun toestand de toestand van Gods kinderen is.
Lezen: Psalm 32