Verlos mij van al mijn overtredingen. Psalm 39:9
Bij het uitroepen tot de Heere om hem van alle overtredingen te verlossen, waren er drie dingen die met name met de zonde verband hielden waarvan David bevrijd wilde worden. Eén is de schuld van de zonde. Telkens wanneer een kind van God een overtreding begaat, moet er sprake van schuld zijn. Het maakt niet uit wat hij heeft doorgemaakt—wat zijn bevinding is geweest – hoezeer het verzoenende bloed en de vergevende liefde van de Verlosser wellicht zijn ervaren — schuld zal even zeker op de zonde volgen als de schaduw de zon volgt. Als een ziel nu voelt dat zij een overtreding tegen een heilige en zuivere God heeft begaan, zal zij er beslist naar verlangen en ernstig uitroepen om te worden verlost van de schuld van haar overtreding. Er is ook het vuil, de schaamte en de verwarring die de zonde in het geweten teweegbrengt. Het geweten wordt bezoedeld door de zonde, en vuil en schaamte bedekken het hart. Door nu uit te roepen om te worden bevrijd van al onze overtredingen, willen we bevrijd worden van het vuil en de schaamte, van hun vervuiling en bezoedeling. Er is bovendien de heerschappij van de zonde. Hoe krachtig streeft de zonde de heerschappij in een mens na! Betrekkelijk weinig mensen kennen de kracht van de zonde. Ze geven eraan toe en voelen het vervolgens niet; of hun verdorvenheden worden niet opgerakeld en hun ziel wordt niet geoefend. Maar, o, wat een geworstel, gezucht en gekerm stort het arme kind van God uit aan het hart van zijn hemelse Vader! Om nu van dit alles – de schuld van de zonde, het vuil van de zonde en de kracht van de zonde — te worden verlost, riep David uit tot de Heere. En ik geloof dat dit weerklank zal vinden in ieder hart dat door God onderwezen is. We kunnen de schuld van de zonde niet kennen zonder te smeken ervan te worden gereinigd; we kunnen het vuil van de zonde niet ervaren zonder te smeken ervan gezuiverd te worden; en we kunnen de kracht van de zonde niet beleven zonder te smeken ervan verlost te worden.
Lezen: Joël2:21-32