Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren. Psalm 119:5
Ik denk, als ik op mijn eigen ervaring afga, dat we soms aan de voorschriften van Gods Woord voorbij gaan. We proberen ze te wettisch te maken; we zien hun verbinding met de genade van de Heere Jezus Christus niet, maar we proberen ze op een wettische manier uit te voeren, alsof ze een wezenlijk onderdeel waren van de wet. We denken dat als we ze uitvoeren, we ons daarmee Gods gunst verwerven. Bij velen blijft dit hun hele leven zo. Maar na enige tijd maakt de Heere deze valstrik los door ons de waarheid van het evangelie binnen te leiden, haar zoetheid en heerlijke smaak aan onze ziel toe te vertrouwen, ons enige heilige en geestelijke vrijheid te geven, waardoor we gaan inzien dat het evangelie een zuiver middel van Gods genade is. We zijn nu echter onderhevig aan een verleiding wat betreft het voorschrift. We proberen het te kleineren; niet te verachten – dat kunnen we niet. Maar we zien aanvankelijk niet de juiste plaats ervan in deze openbaring in het Nieuwe Testament, en ook herkennen we de invloed ervan op het leven van een christen niet. Na een tijdje beginnen we echter iets van zijn waarde te begrijpen. Maar nadat we de voorschriften eerst hebben veronachtzaamd, kunnen we vervallen tot het overtreden ervan, waarmee we schuld en ellende op ons geweten laden. Dan zullen we inzien hoe vreselijk dwaas het was om geen acht te slaan op de voorschriften die God heeft geopenbaard in de Heilige Schrift omdat ze zoveel beperkingen opleggen. En dan beginnen we te bespeuren dat de voorschriften bedoeld zijn om de ziel te leiden en te behoeden voor afglijden naar alles wat het geweten verdriet geeft en Gods barmhartigheden tot schande strekt. Op dat moment beginnen we te houden van de voorschriften vanwege de schoonheid en zaligheid die we ze zien uitstralen, en willen we ons eraan houden – niet omdat we door ons eraan te houden voor die dingen worden behoed die God tot schande strekken, maar omdat er een grote beloning in het verschiet ligt als we ons eraan houden – het is een zegen te doen wat behaaglijk is voor God (1 Joh. 3:22).
Lezen: Leviticus 26:1-22