Neem weg alle ongerechtigheid en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen. Hosea 14:3
‘Neem weg alle ongerechtigheid.’ U kunt liefkozingen met uw mond maken, terwijl uw hart gierigheid nawandelt (Ezech. 3 3). U kunt ’s morgens opstaan, op uw knieën vallen, de Heere vragen u gedurende de dag te bewaren, u te behoeden voor die verzoeking die u al eerder heeft verstrengeld of voor de belegering waardoor u bent gevallen. Maar zodra u bent opgestaan of de kamer hebt verlaten, bent u zo zwak, zo machteloos, niet op uw hoede, en zo gereed om in de verzoeking te vallen als ooit, wanneer de duivel u die verzoeking voorzet. Welnu, als u in die situatie verkeert, kunt u de woorden niet vanuit een eerlijk hart zeggen: ‘Neem weg al onze ongerechtigheid.’ Maar als u inziet en voelt hoe vreselijk de zonde is, hoe verachtelijk en afschuwelijk, en wat een vuil, laag, verderfelijk en slecht schepsel u bent, omdat u in deze betovering verstrengeld bent geraakt, omdat u door deze verzoeking bent overwonnen, of opzij getrokken in deze strik; als u zich op de borst kunt slaan en zeggen: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?’ (Rom. 7:24) of, als u zich op uw heup kunt slaan en zeggen: ‘Wee mij! is er ooit zo iemand als ik geweest, zo makkelijk neergeworpen; zo makkelijk verstrengeld, zo snel opzij getrokken; zo’n zwak en slecht schepsel? Is er ooit zo iemand als ik geweest? O, ik zou mijn hart kunnen uitrukken dat mij zo verwart!’ — als iemand door de verborgen werkzaamheden van God in zijn hart op dit punt is gekomen, dan kan hij zeggen: ‘Neem weg al mijn ongerechtigheden.’ Hij zal niet zeggen: ‘Laat me die of die zonde houden. Het is toch maar een kleintje? Mag ik die begeerte niet koesteren? Mag ik niet toegeven aan dat genot, als ik verder alles opgeef? Laat me toch alleen dit houden; o, ik kan er geen afstand van doen.’ Ik beweer dat als iemand op dat punt staat, dit laat zien dat hij geen oprecht besef van de zonde heeft; hij is niet diepbedroefd geworden, noch is hij werkelijk eerlijk voor God geworden.
Lezen: Hosea 14