Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste, huilende wildernis. Deuteronomium 32:10
Over het algemeen, denk ik, kunnen de meeste mensen die iets van Gods omgang met hun ziel weten, bepaalde duidelijke wonderbaarlijke omstandigheden nagaan waardoor de voorzienigheid zogezegd werd gekoppeld aan de genade. Zo kan het ene uiteinde van de ketting van ijzer zijn, en het andere van goud; maar er is een punt waarop de schakels aan elkaar zijn verbonden, en dat is gewoonlijk de plek waar het genadewerk in de ziel aanvangt. Meestal gaat er een duidelijke voorzienigheid vooraf aan het begin van het genadewerk. Een opvallende omstandigheid, een ramp in de familie, een huiselijke beproeving, een lichamelijke ziekte, of een ongebruikelijke loop der gebeurtenissen leidde tot dat gedenkwaardige punt waarop het de Heere voor het eerst behaagde door middel van Zijn Geest het geweten aan te raken. Sommigen hebben reden God te danken voor een ziekte; anderen voor een verhuizing, anderen voor een nieuwe betrekking, anderen voor een bijzondere omstandigheid die hen ertoe aanzette een bepaald boek te lezen, of naar een bepaalde predikant te luisteren.
Weer anderen zien Gods wonderdoende hand in zware verliezen, of pijnlijke zakelijke tegenslagen, omstandigheden waardoor zij op de knieën werden gedwongen, wellicht ontdaan werden van wereldse goederen, of zelfs tot werkelijke armoede en ellende vervielen. En al deze ongewone voorzienigheden of voorvallen zijn zo verbonden met Gods werk aan de ziel dat ze, ofschoon zelf geen genade, hetzelfde resultaat hadden als Ruths komst naar Kanaän haar huwelijk met Boaz tot resultaat had, of dat Mattheüs zitten in het tolhuis tot gevolg had dat hij werd geroepen om een leerling van de Heere Jezus te worden.
Lezen: Ruth 2:1-14