Op een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees. Hebreeën 10:20
De hogepriester deed elk jaar, volgens de wet, op de Grote Verzoendag, die eenmaal per jaar geschiedde, op de tiende dag van de zevende maand, een plechtige verzoening, eerst voor de zonden van hemzelf en zijn huis, en daarna voor de ongerechtigheden van de kinderen Israëls (Lev. 16:34). Dit deed hij op twee manieren: door een jonge var als zondoffer voor hemzelf te offeren, en een bok, waarop het lot van de Heere kwam, als zondoffer voor zijn volk (Lev. 16:6,9, 11); door een wierookvat vol vurige kolen van het altaar te nemen, en zijn handen te vullen met reukwerk van welriekende specerijen, fijn gestoten, en daarmee het heilige der heiligen binnen te gaan (Lev. 16:12). Dit was die heilige plek die ‘het heilige der heiligen’ of het ‘heiligdom’ werd genoemd (Hebr. 9:3), dat de ark van zet verbond bevatte waarop zich, tussen de cherubijnen, de Shechinah of zichtbare manifestatie van de aanwezigheid en heerlijkheid van God bevond. In dit heilige der heiligen kwam de hogepriester alleen maar op de Grote Verzoendag binnen, en zelfs op die dag was het hem verboden, op straffe des doods, om binnen het voorhangsel te komen dat het van ie heilige plaats afscheidde, tenzij hij zijn vlees had gewassen, het heilige linnen gewaad had aangetrokken, het bloed van het offer had meegenomen en wierook op de brandende kolen in het wierookvat had gelegd. Al deze dingen waren hoogst zinnebeeldig voor Jezus als de grote Hogepriester. Het wassen van het vlees duidde Zijn zuiverheid als hogepriester aan; de heilige linnen gewaden, de heiligheid van Zijn menselijke natuur; het bloed, zet verzoenende bloed vergoten aan het kruis; en de wierook, Zijn lofwaardige voorspraak. De heiligste plaats stond voor de hemel, en het voorhangsel voor de scheiding tussen God en ons, en dat ‘de weg des heiligdoms nog niet openbaar gemaakt was, zolang de eerste tabernakel nog stand had’ (Hebr. 9:8). Toen Jezus stierf, scheurde het voorhangsel van de tempel in tweeën, van boven tot beneden (Matt. 27:51) om aan te geven dat God en Zijn kinderen niet langer van elkaar werden gescheiden door een voorhangsel.
Lezen: Hebreeën 10:19-39