Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. Psalm 119:71
Wij mogen alles bezitten wat het vleselijke hart begeert, daardoor zullen wij slechts in wereldsgezindheid en goddeloosheid verharden. Maar naar lichaam en ziel onderworpen te zijn; door bezoekingen gespeend en afgescheiden van een goddeloze wereld; de behoefte aan Christus gevoelende, en dat zonder deel te hebben aan zijn dierbaar bloed, met onze ziel voor eeuwig verloren zijn — hoeveel beter is het in werkelijkheid op een bed van smarte te liggen, met een hoop op Gods genade, dan aan onze eigen vleselijkheid en zorgeloosheid overgelaten te zijn. Smart, van welke aard ook, is zwaar om te dragen, en vooral als wij beginnen te morren en te klagen onder de zwaarte van het kruis; maar wanneer de Heere ons bezoekt, is het in ernst en wil Hij het ons doen gevoelen. Er zijn strenge maatregelen nodig ons te doen bukken en bezoeking zou geen bezoeking zijn, zo zij niet vol was van smart en leed. Maar wanneer de bezoeking ons leert de Heere te zoeken met een diep gevoel in de ziel, dat niemand dan Hij kan redden en zaligen, en wij in oprechtheid en ernst tot Hem op kunnen zien, opdat Hij zijn liefde en genade aan ons openbare, dan zal Hij vroeger of later verschijnen. De Heere, die het hart doorzoekt, kent al de begeerten van het hart en luistert naar elke zucht, elk verlangen, elke inwendige verzuchting. Hij kent onze toestand naar lichaam en ziel, en Hij legt ons niet meer op dan wij kunnen dragen, maar kan alles, wat Hij van ons verlangt, geven en geeft het ook. Maar zeer dikwijls toeft Hij te komen, opdat Hij ons daardoor moge leren, dat wij geen recht op Hem hebben, en dat alles wat Hij ons schenkt loutere ontferming en genade is.
’t Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest
opdat ik dus uw godd’lijk recht zou leren;
sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds uw wil als heilig eren!
Ver boven goud en zilver en wat meest
de mens bekoort, zal ik uw wet waarderen.
Ps. 119:36