Waarom Hij in alles de broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartige en een getrouwe Hogepriester zoude zijn, in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. Hebreeën 2:17
Welk hart kan de oneindige diepte begrijpen; welke tong kan ze uitdrukken — die diepe vernedering des Verlossers, dat Hij zo zijn broederen gelijk werd; dat de Zone Gods een eindige natuur moest aannemen, onderworpen aan de zondeloze krankheden, die noodzakelijk aan een tijdelijk bestaan en een wonen op aarde verbonden waren; dat Hij de schoot zijns Vaders moest verlaten, waarin Hij gelegen had van vóór de werelden waren, en vrijwillig een Bewoner worden dezer wereld van tranen; dat Hij aardse lucht moest inademen; ooggetuige zijn van, en zelf delen in menselijke smarten; dat Hij het dagelijks schouwspel van menselijke zonden moest aanschouwen; dat Hij zolang uit zijn eigen woning verbannen moest leven; honger, vermoeienis en dorst verduren; onderworpen moest zijn aan de vervolgingen der mensen; de vlucht zijner discipelen en het verraad van een hunner, wiens hand met Hem aan dezelfde tafel was geweest; dat Hij zijn gelaat niet verborg voor de smaad en het spuwen, maar bespot, geslagen, gelasterd en gegeseld moest worden, en eindelijk een smadelijke dood tussen twee boosdoeners moest sterven, te midden van hoon en smaad, en bedekt zoals de mensen dachten, met eeuwige schaamte en schande! O, welk een oneindige nederbuigende liefde en barmhartigheid spreekt niet uit dat lijden en die smarten van een vleesgeworden God! De Heere geve ons geloof om op Hem te zien, als alles lijdende om onzentwille!
Heilig zijn, o God, uw wegen,
niemand spreek’ uw hoogheid tegen!
Wie, wie is een God als Gij,
groot van macht en heerschappij ?
ja, Gij zijt die God, die d’ oren
wond’ren doet op wond’ren horen.
Gij hebt uwe roem alom
groot gemaakt bij ’t heidendom.
Ps. 77:8