Om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in duisternis, en schaduw des doods; om onze voeten te richten op de weg des vredes. Lukas 1:78
Wat bewoog God de Vader om zijn eigen Zoon in de wereld te zenden? Was het niet de vrije barmhartigheid Gods, die uit zijn boezem voor zijn kinderen vloeide? Welke verdienste, welk recht kunnen zijn kinderen dan ooit hebben? Hun ellende is hun recht. Hun onwaardigheid, hun diep gezonken staat, de diepte van hun val — deze dingen wekten Gods mededogen op. Het is niet wat ik gedaan heb voor de heerlijkheid Gods; niet wat ik doe, of trachten zal te doen; niet mijn wijsheid, mijn kracht, mijn voornemens, mijn vroomheid, mijn heiligheid. Neen, mijn ellende, mijn hulpeloosheid, mijn onwaardigheid, mijn diep gezonken staat, mijn gevallen toestand; die ik alleen gevoel, omdat ik deel heb aan het bloed en de liefde des Lams — dat is wat mij Gods barmhartigheid doet nodig hebben, en dat geeft mij het recht door de Heere Jezus tot God te gaan, om genade te ontvangen. Zit gij in de duisternis en de schaduw des doods, ver van de weg des vredes, verontrust, neergedrukt, aangevochten, beschaamd? Dan zijt gij juist in de gemoedsgesteldheid, waarvoor de Heere Jezus kwam. Wat sluit u uit? Uw zonden? Neen; God heeft ze vergeven. Uw onwaardigheid? Neen; er is een kleed der gerechtigheid voor u bereid. Uw onheiligheid? Neen; ,,Hij is u gemaakt van God tot heiligmaking.” Uw onwetendheid? Neen; „Hij is u gemaakt van God tot wijsheid.” De hinderpalen zijn: eigengerechtigheid, zelfverheffing, hovaardij, huichelarij, laatdunkendheid; een naam van te leven; een vorm van godzaligheid; het zitten op uw droesem, en rustig zijn in Zion; dit zijn de hinderpalen. Maar hulpeloosheid, hopeloosheid, wereldsgezindheid, armoede, dit zijn geen hinderpalen; deze zijn aanspraken; wanneer deze gevoeld worden, tonen zij dat uw naam geschreven is in het Boek des Levens; dat de Heere des levens en der heerlijkheid voor u in deze wereld gekomen is; en vroeger of later zult gij er de zoete blijdschap over in uw hart gevoelen, en dan in staat zijn Hem voor zijn genade te aanbidden.
Wie is aan onze God gelijk,
die armen opricht uit het slijk,
nooddruftigen, van elk verstoten,
goedgunstig opheft uit het stof
en hen, verrijkt met eer en lof,
naast prinsen plaatst en wereldgroten ?
Ps. 113:4