Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en Gij hebt hen uitgeholpen. Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. Psalm 22:5, 6
O! welk een zegen is het in zijn boezem een geheim vertrouwen in Jezus te hebben, dat de heilige Gods, terwijl er zo velen zijn, die iets in zich zelf of in elkander zoeken, en hun eeuwig heil doen berusten op werken, die inderdaad slechts kinderspel zijn, op de Heere van leven en heerlijkheid zich verlaat! Aan Hem hangt zijn hoop, en in Hem stelt hij zijn vertrouwen. Dezen zal de Heere eren; ook zal Hij nooit hun hoop teleurstellen of hun vertrouwen beschamen. Wie is er, die, op de Heere vertrouwende, ooit beschaamd is uitgekomen? Indien gij op Hem kunt vertrouwen; in zijn getrouw Woord geloven; alle zelfvertrouwen verbannen en het ganse gewicht uwer ziel — en o welk een gewicht is dat! — hangen op een trouwe Verbonds-God, dan zal Hij u nooit begeven, noch verlaten. Gij moogt behoefte gevoelen aan iets tastbaars; iets om te zien of te horen, dat afgescheiden is van het geloof. Ziet daarnaar niet uit. Wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen. Het moet een onvoorwaardelijk vertrouwen zijn in een onzichtbare God. Sommigen vertrouwen op wagenen, anderen op paarden; maar wij zullen de naam des Heeren onzes Gods gedenken. En indien gij zo kunt vertrouwen, zal Hij het vroeger of later aan uw geweten openbaren, dat gij een der rechtvaardigen zijt; er zal licht zijn op uw pad; heerlijkheid zal opgaan in uw hart, en gij zult het einde uws geloofs verwerven: de behoudenis uwer ziel.
Gij zijt mij, Heer, ter schuilplaats in gevaren,
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren.
G’ omringt me, daar Ge mij in ruimte stelt,
met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
Mijn leer zal u, o mens, naar ’t recht doen hand’len
en wijzen u de weg, die gij zult wand’len.
Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad,
terwijl mijn oog op u gevestigd staat.
Ps. 32:4