Opdat ik mij roeme met uw erfdeel. Psalm 106:5
De Kerk is het erfdeel van Christus. Hij kocht haar met zijn eigen bloed. Hij ging voor haar in gevangenschap en verloste haar, door zijn kostelijk bloed voor haar te storten. Dit erfdeel nu roemt: „Dat ik mij roeme met uw erfdeel.” En waarin roemt zij? Zij roemt in haar Verbondshoofd. Zij roemt niet in zichzelf, in haar eigen vroomheid, in haar eigen rechtvaardigheid, in haar eigen kracht, in haar eigen godsdienstigheid; „laat de wijze niet roemen in zijn wijsheid, noch de machtige man in zijn kracht, noch de rijke man in zijn rijkdom; maar laat hij, die roemt, hierin roemen, dat Hij mij doorgrondt en kent.” „Dat hij, die roemt, roeme in de Heere.” De roem der gemeente is te roemen in haar Verbondshoofd, te roemen in Christus en Christus alleen; te roemen in zijn kracht, zijn liefde, zijn genade, zijn recht- vaardigmaking; en daarin roemende, moet zij zelf zich met schaamte bedekken. Niemand kan in Christus roemen vóórdat hij geheel van eigen roem is ontdaan. Men kan de kroon der Overwinning niet plaatsen op eigen hoofd en op het hoofd van de Middelaar. Men kan niet zeggen: „Dat heb ik door eigen kracht verkregen,” en dan de kroon op dat hoofd plaatsen. Men kan niet zeggen: „Dit heb ik door eigen inspanning verkregen,” en op die inspanning de kroon plaatsen. Neen; een man, die in Christus kan roemen, moet zelf bedekt zijn met schaamte en verslagenheid. Hij moet vernederd zijn in zijn gevoelens; hij moet zijn mond hebben gestoken in het stof; hij moet van zichzelf in stof en as een afkeer hebben; hij moet zien en gevoelen, dat hij de ergste der zondaren is en „minder dan de minste van alle heiligen”; hij moet het weten en gevoelen, dat hij inderdaad een ellendige is. En wanneer hij dan in het stof der vernedering ligt en zijn oog vangt slechts iets op van de heerlijkheid des Verlossers, en zijn hart ontbrandt, dan roemt hij in Hem, in Hem alleen. En het gehele „erfdeel” van God roemt in Hem; zij kunnen in niets anders roemen, en hun hoogste punt door hen te bereiken, is al de roem der zaligheid van de eerste tot de laatste toe alleen te plaatsen op het hoofd van Hem, Wie die roem toekomt.
Dan zingen zij, in God verblijd,
aan Hem gewijd, van ’s Heeren wegen.
Ps. 138:3