Mijn ziel kleeft U achteraan. Psalm 63:9
De Heere gedoogt niet (wij willen met eerbied spreken), de Heere gedoogt niet, dat Hij achterhaald worde. Hoe meer de ziel Hem volgt, des te meer schijnt Hij zich terug te trekken en spoort haar dus aan tot ernstiger vervolging. Hij wil aan het einde achterhaald worden; het is zijn eigen gezegend werk in het geweten, om een ernstig begeren en verlangen naar Hem op te wekken, en daartoe geeft Hij kracht aan de ziel en maakt Hij de voeten gelijk die ener hinde, om de jacht met spoed voort te zetten. Maar om het vurig verlangen te meer te prikkelen, om het toenemend vuur nog meer kracht te geven, wil de Heere niet toelaten achterhaald te worden dan na een langdurige en ijverige vervolging. Dit wordt in het Hooglied van Salomo schoon voorgesteld. Wij vinden daar de Heere komende tot zijn bruid; maar zij wil niet opendoen tot „Hij zijn hand door de opening der deur steekt.” Zij wilde niet opstaan bij zijn eerste geklop, en daarom is Hij verplicht haar hart aan te raken. Maar „toen zij haar Liefste opende, was Hij heengegaan,” en nauwelijks is Hij heengegaan, of zij volgt Hem, maar kan Hem niet vinden; Hij verbergt zich voor haar oog, laat haar om de wallen der stad gaan, en eindelijk haalt zij Hem in en vindt Hem, die haar ziel liefheeft. Dit geeft te verstaan, hoe de Heere zachtkens de verlangende ziel achter zich aantrekt. Zo wij onmiddellijk het doel van ons streven konden bereiken, zouden wij niet half zoveel genieten. Zo wij met een enkele wens de Heere in onze ziel konden brengen, dan zou het slechts de wens van de luiaard zijn, die begeert en niet heeft. Maar zo de Heere slechts kan verkregen worden door een vurig najagen, dan is elke kracht der ziel bezig om te streven naar zijn kennelijke tegenwoordigheid; en dit was de ervaring van de Psalmist, toen hij uitriep: „Mijn ziel kleeft U achteraan.”
Keer eind’lijk, Heer, toch weder!
Mijn ziel buigt zich terneder.
Ach, red haar van ’t verderf!
Ps. 6:4