Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal al uwe getuigenissen onderhouden. Psalm 119:146
Indien gij de boosheid van uw hart bewust zijt en ze bij ervaring kent, alsook de macht der zonde, de kracht der verzoeking, de list van uw onvermoeide vijand en die dagelijkse strijd tussen natuur en genade, het vlees en de geest, welke het eigenaardig kenmerk is van de levende familie des hemels, dan zult gij uw behoefte aan verlossing als een dagelijkse werkelijkheid ondervinden en gevoelen. Meen niet, dat de enige verlossing, die gevoeld en gekend wordt, de vroegere verlossing is — de verlossing aangebracht door de bloedstorting van de Zoon van God. Er is een tegenwoordige verlossing — een innerlijk gevoelde en voortdurende verlossing, geschonken uit de volheid van Christus, als een verrezen Middelaar. Moet gij niet elke dag en bijna elk uur verlost worden? Maar waarvan? Wel, van alles dat in u strijd voert tegen de wil en het Woord van God. De zonde is in u nog niet dood. Indien gij met God verzoend en tot zijn nabijheid gebracht zijt; indien gij belang hebt bij het kostelijk bloed van Christus; indien uw naam geschreven staat in het boek des levens des Lams, en de hemel uw eeuwige woonstede is, zo bevrijdt u dat alles nog niet van de inwoning der zonde, ook niet van de macht der zonde, tenzij de genade u er nu van verlost. De zonde werkt nog in uw vleselijk hart, en zal er in werken tot aan uw stervensuur. Waar gij dan van moet verlost worden is de schuld, de onreinheid, de macht van, de liefde tot en het doen van de inwonende zonde.
Wend, Heer, mijn oog van d’ijdelheden af.
Verlevendig mijn hart door Uwe wegen,
dat mij ’t begaan dier paden vreugd verschaf.
Bevestig Gij toch aan Uw knecht de zegen,
waartoe Uw woord hem blijde hope gaf:
hij is oprecht tot Uwe vrees genegen.
Ps. 119 : 19