Begenadigd in de Geliefde. Efeze 1:6
Wij zoeken altijd iets in onszelf om ons aannemelijk voor God te maken, en worden dikwijls terneergeslagen ontmoedigd, en wanneer wij die heiligheid, die gehoorzaamheid, die kalme onderwerping aan de wil van God; die opgewektheid van ziel, die vroomheid en hemelsgezindheid, die wij aannemelijk achten in zijn oog, niet kunnen vinden. Onze verkeerde gemoedsgesteldheid; ons gemelijk en ontevreden gemoed; onze oproerige gedachten; onze koelheid; onze dorheid en onze sterke neiging tot het kwade, met het dagelijks gevoel dat wij niet beter, maar eerder slechter worden, doen ons denken, dat God ons beschouwt, zoals wij onszelf beschouwen. En dit veroorzaakt grote verduistering des verstands en slaafsheid des geestes, tot wij onze aanneming in Christus uit het gezicht schijnen te verliezen en verzinken in de ellendige droesem van het eigen ik, bijna gereed om met God te twisten, omdat wij zo ver achterlij kt zijn, en eerder slechter dan beter worden. Hoe meer wij nu in de droesem van eigengerechtigheid verzinken, en hoe meer wij staren op die treurige tonelen van achteruitgang en verderf, die ons hart dagelijks vertoont, des te meer verwijderen wij ons van de genade van het Evangelie, en des te meer verliezen wij de enige grond onzer aanneming bij God uit het oog. Het is „in de Geliefde” dat wij zijn aangenomen, en niet om enige goede woorden, of goede werken, goede gedachten, goede harten, of goede bedoelingen van onszelf. En een zaligende kennis van onze aanneming „in de Geliefde” onafhankelijk van alles wat in ons is, goed of kwaad, is een vaste grond van ons geloof en onze hoop, en zal ons behoeden tot wanhoop te vervallen.
Welzalig elk, die ’t recht betracht,
die t’ alle tijd’ zijn wetten acht.
O Heer, laat mij naar ’t welbehagen,
dat G’ in uw volk steeds hebt getoond,
ook roem op uw bescherming dragen,
en met uw zegen zijn bekroond.
Ps. 106:2