Wie is de man, die de Heere vreest? Hij zal hem onderwijzen in de weg, die hij zal hebben te verkiezen. Psalm 25:12
Heeft de Heere ooit een verkeerde stap gedaan onder de menigvuldige en afwisselende omstandigheden, die de kinderen Gods hebben bedroefd? Ofschoon Hij de natuur beschaamd, het verstand teleurgesteld, onze plannen geheel en al het onderste boven gekeerd, misschien juist dat gedaan heeft, wat wij het meest vreesden, en elke natuurlijke bedoeling en iedere neiging van ons hart gedwarsboomd heeft, kunnen wij zeggen, dat Hij gedwaald heeft, dat Hij gefaald heeft, dat Hij onverstandig heeft gehandeld, dat Hij niet heeft gedaan, wat voor ons geestelijk welzijn nodig was? Morrend, weerspannig, ongelovig harte zwijg! Zal de mens, de dwaze mens, een aardworm, een schepsel van een dag, zijn zwakke stem verheffen en zeggen, dat God kan falen? Uw pad is zeer donker, zeer moeilijk, zeer droevig; gij kunt Gods hand niet zien in de beproeving, die u drukt; gij kunt niet geloven, dat het moet medewerken ten goede. Ik erken het. Ik heb het ook gevoeld. Ik heb het ook gekend. Maar de tijd zal komen, wanneer dit donkere pad, dat gij nu bewandelt, vol licht en helderheid zal zijn, wanneer gij de waarheid dezer woorden zult erkennen: „Hij bracht de blinden langs een weg, die zij niet kenden.” Als wij het weten, dat God oneindig wijs is; dat Hij niet kan dwalen; dat al zijn daden het kenmerk dragen van eeuwige wijsheid, dan zwijgen wij; dan hebben wij niets te zeggen; dan zijn wij waar Aaron was. Wanneer onze dierbare Nadabs en Abihu’s voor ons aangezicht worden getroffen, moeten wij zwijgen, en onze mond in het stof steken; want God vervult zijn bedoelingen, in het aangezicht en in spijt van natuur, verstand en rede.
Welzalig is het volk dat, dus gezegend,
dit heug’lijk lot door ’s Hemels gunst bejegent.
Welzalig is het volk, dat bij ’t genot
van overvloed de Heer heeft tot zijn God!
Ps. 144:7