Genees mij, Heere! zo zal ik genezen worden; behoud mij, zo zal ik behouden worden, want Gij zijt mijn lof. Jeremia 17:14
Indien wij het gevoelen, dat wij onze eigen zielen hebben verdorven, dat geen menselijke arm ons kan redden, dat wij geen zaligheid in ons eigen geweten kunnen brengen, noch van ons enige schoonheid, heerlijkheid, liefelijkheid of overeenkomst in de Heere Jezus Christus zien, en toch worstelen in smeking en gebeden om de zoom van zijn kleed aan te raken, de zoetheid van zijn stervende liefde te smaken, de kracht van zijn verzoenend bloed te voelen, gewikkeld te worden in het heerlijke kleed der gerechtigheid, en Hem te kennen in de liefelijke openbaringen zijner genade, kunnen wij ook zeggen: „Behoud mij Heere, zo zal ik behouden zijn.” Hier is deze zonde! red mij; hier is deze valstrik! verbrijzel hem; hier is deze lust! Heere dood hem; hier is deze verzoeking! verlos mij ervan; hier is mijn trotse hart! Heere verneder het; mijn ongelovig hart! neem het weg, en geef mij geloof; geef mij onderwerping aan uw zin en wil; neem mij, zoals ik ben, met al mijn zonde en schande, en werk in mij alles wat welbehagelijk is in uw oog, want „Gij zijt mijn lof.” Indien ik U ooit geprezen heb, is het voor uw goedheid aan mijn ziel betoond; indien mijn hart ooit tot uw lof gestemd was, indien mijn lippen U ooit gedankt hebben, is het geweest voor de rijkdom uwer genade en de openbaringen uwer goedertierenheid. Ik ben niets en zal nooit iets anders zijn dan een schuldig zondaar in uw ogen; maar ik moet U prijzen voor alles wat voorbij is, en op U hopen voor alles, wat nog komt; „want Gij, en Gij alleen, o Heere! zijt mijn lof.”
Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
verhogen Uwe majesteit.
Mijn God, niets gaat Uw roem te boven,
U prijz’ ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder ’s Heeren goedheid loven,
want goed is d’ Oppermajesteit:
zijn goedheid gaat het al te boven,
zijn goedheid duurt in eeuwigheid!
Ps. 118:14