Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid. 2 Korinthe 4:17
O gij lijdende heiligen Gods! gij beproefde en bedroefde kinderen des Allerhoogsten! verheft uw gedachte, zo God er u toe in staat stelt, heft uw ogen opwaarts, en ziet wat u wacht. Zijt gij bedroefd, verzocht, geoefend, bezocht? Dat is genade voor u; God handelt zo niet met iedereen. Het is omdat gij zijn kinderen zijt, dat Hij zijn kastijdende hand op u legt. Hij meent u gelijkvormig te maken aan het beeld zijns verheerlijkten Zoons en daarom maakt Hij u nu gelijkvormig aan het beeld zijns lijdenden Zoons. „Maar,” zegt gij, „dat kan ik niet aannemen!” Neen, zo gij dat kondet, zou het geen beproeving zijn. Dat is de beproeving des geloofs, kermende, worstelende, treurende en zuchtende zijn weg te betreden; gelovende tegen ongeloof; hopende tegen hope; en toch op de Heere te zien, ofschoon alles in de natuur daar is, om de hoop en de verwachting uwer wachtende ziel te temperen. En toch zal het einde goed zijn met Gods volk. Hun leven hier is een leven van verzoeking, van lijden en beproeving; maar de hemel zal alles vergoeden. En indien ons geloof nu beproefd is als „met vuur”, eens, bij de verschijning van Christus, zal het bevonden worden tot zijn lof, eer en heerlijkheid. In die dag, wanneer de geheimen van alle harten aan het licht zullen gebracht worden, zal het geloof van duizenden bevonden worden niet veel meer te zijn dan eigenwaan; maar het geloof van Gods dierbaar huisgezin zal dan gekroond worden met „lof, eer en heerlijkheid”, en zij zullen het Lam zien van aangezicht tot aangezicht, wanneer alle tranen van de ogen zullen afgewist worden.
’t Is de Heer, die ’t recht der armen,
der verdrukten gelden doet;
die uit liefderijk erbarmen
hongerigen midl’lijk voedt;
die gevang’nen vrijheid schenkt
en aan hun ellende denkt.
Ps. 146 : 5