Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Lukas 19:10
God schiep Adam naar Zijn evenbeeld, naar Zijn eigen gelijkenis, en korte tijd (hoe lang, weten we niet) behield hij zijn ingeschapen zuiverheid. Onze eerste ouder en verbonds- hoofd viel echter, naar het verborgen voornemen van God, uit die hoge positie, en aangezien we in zij n lendenen waren, vielen we in hem en met hem. En o, wat een val was dat! De val van de mens was volledig. Kortom, hij viel zo ver hij kon. Hij viel uit het beeld van God; hij viel uit die hoge positie waarin hij was geschapen en verviel tot volkomen vervreemding van Zijn Schepper, zonk helemaal naar de diepste diepten van het kwaad, zodat er niets goeds, zuivers of onschuldigs in hem overbleef. Maar wat is dit moeilijk te geloven! Als we zoveel beminnelijkheid in de menselijke natuur aan treffen, genegenheid die duizenden tonen in wie genade en godsvrucht niet aanwezig zijn — hoe moeilijk te geloven, hoe wreed te verklaren dat de mens in wezen en ingeboren een door en door slecht schepsel is! Dit komt echter uit twee dingen voort: ten eerste uit het niet zien of onthouden dat natuurlijke en geestelijke dingen eeuwig onderscheiden zijn. De natuur is op haar best toch natuur: vlees is op zijn hoogst nog steeds vlees. En ten tweede, dat samenleving niet kan bestaan zonder de tedere genegenheid in het menselijke hart. Maar de werkelijkheid en diepte van de zondeval te ontkennen of verzachten omdat deze persoon aardig is, een ander beminnelijk en een derde interessant, is beslist een vergissing. Al het ware inzicht en de ware kennis van de zondeval vloeien voort uit het onderwijs van de Geest, die ons doet inzien dat in ons, dat wil zeggen in ons vlees, niets goeds woont. Echter altijd al naar gelang de openbaring van de zuiverheid en heiligheid van Gods aard, en de toepassing van Gods heilige wet in haar breedte en geestelijkheid aan de ziel. Dit zal alle dromen van menselijke zuiverheid en volmaaktheid doeltreffend verdrijven. Het is doordat op die wijze onze diepgewortelde kwaal wordt blootgelegd, dat een ziel zich onder de eerste lessen van de Geest verloren voelt. Als hij zich ‘verloren’ voelt, welke hulp, sterkte en wijsheid kan dan in hem worden gevonden? Maar als deze ervaring bij hem niet is aangegeven in zijn hart door de vinger van God, is het Evangelie voor hem zinloos. Hij heeft nooit, nee nooit, de kracht van het Evangelie in zijn ziel gevoeld; hij is in zijn hart een Farizeeër. Zijn geloof kan onbeperkte genade zijn, maar de vrije wil in een of andere vorm is de afgod vanbinnen. Maar als hij in het diepst van zijn ziel weet dat hij ‘verloren, verloren, verloren’ is, en beseft dat het schepsel niet kan behouden,—is dit de mens, is dit de plaats, tot wie en tot welke de Verlosser en de verlossing komt. En hij, en alleen hij, zal met gretige oren de vreugdevolle klank van de verlossing door de genade verwelkomen en opnemen.
Lezen: Genesis 3