O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jacob; nog zal hij daaruit verlost worden. Jeremia 3o:7
Die „dag van benauwdheid” is wanneer de zonde als een zware last op het geweten van een mens gelegd wordt; wanneer de schuld hem neerdrukt in het stof des doods; wanneer zijn ongerechtigheden hem aanstaren en groter in getal schijnen dan de haren van zijn hoofd; wanneer hij vreest voor eeuwig in de bodemloze afgrond der hel geworpen te zullen worden en zijn deel te hebben met de verdoemden. Die „dag van benauwdheid” is niet letterlijk een dag, een deel des tijds, beperkt door het op- en ondergaan der zon, een ruimte van vier- en-twintig uren. De wijzers van een klok, of de schaduw van een zonnewijzer kunnen geen geestelijke benauwdheid bepalen. Een dag betekent hier een tijd, lang of kort; hetzij een dag, een week, een maand of een j aar. En daar de tijd niet in lengte kan gemeten worden, zo ook kunnen die benauwdheden niet gemeten worden in hun diepte. De alleenwijze God deelt verschillende maten van bezoekingen aan zijn volk uit. Allen zinken niet tot op dezelfde diepte en allen stijgen niet tot dezelfde hoogte. Allen drinken niet even diep uit de beker, en toch gaan allen, elk naar zijn mate, door die dag der benauwdheid, waarin hun vleselijke godsdienst in flarden gescheurd, hun eigengerechtigheid te schande gemaakt, hun ijdele hoop verijdeld en zij zelf tot de toestand van de melaatse gebracht worden en roepen: „Onrein! onrein!” Zolang een mens die dag van benauwdheid niet doorstaan; zolang hij niet min of meer die oefeningen der ziel ervaren en schuld en verdoemenis in zijn geweten gevoeld heeft; zolang hij in die engte niet geworsteld heeft, de lompen der eigengerechtigheid hem niet van het lichaam gescheurd zijn, kan hij niets bij ervaring weten van de kracht van Jezus’ zoenbloed, noch de kracht gevoelen van de opstanding van Christus.
’k Schatte mij geheel verloren,
’k mocht van geen vertroosting horen.
Als mijn ziel aan God gedacht,
loosd’ ik niet dan klacht op klacht.
Ps. 77:2