Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan; Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen; gebroken bakken, die geen water houden. Jeremia 2:13
Er is niets zo beroerend als de, herinnering van het afwijken van een goed en heilig God. Er is niets, dat een tedere consciëntie meer wondt, dan te hebben gezondigd tegen bewezen barmhartigheid en geopenbaarde zaligheid. Het schijnt bijna gelijk of men de Geest der genade smaadheid heeft aangedaan, of dat wij het bloed des Testaments, waardoor wij geheiligd waren, onrein geacht hebben. Alsof wij onze beste Vriend nog erger onthaald hadden dan Zijn vijanden dit gedaan hebben. En wanneer deze dingen op ons gemoed gebracht en met gewicht en kracht op onze consciëntie gelegd worden, dan zinken wij soms zó ver weg in moedeloosheid en droefgeestigheid, dat bijna al onze hoop vergaat. Maar de Heere is zeer genadig en barmhartig degenen, die Zijn Naam vrezen. Hij wendt Zich tot het geroep der gans ontbloten en versmaadt niet hunlieder gebed. Hij luistert naar de zuchtingen en de belijdenis van het berouwhebbende hart en de verbroken en verslagen geest; en ofschoon Hij te allen tijde het hoge zal vernederen, zal Hij toch het nederige verhogen. Hij zal nooit Zijn rechtvaardige aanspraak op Zijn volk opgeven. Als Hij ons gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed, dan zal Hij nooit toestaan, dat deze koop door de boosaardigheid van de satan of door de goddeloosheid van onze natuur teniet gedaan wordt. Hoe doorslaggevend zijn deze woorden: Gij hebt met vele boeleerders geboeleerd; keert nochtans weder tot Mij, zegt de Heere. Keert weder, gij afkerige kinderen, zegt de Heere, want Ik heb u getrouwd. Keert weder, gij afkerige kinderen, en Ik zal uw afkeringen genezen. En zullen wij niet antwoorden: Zie, wij komen tot U; want Gij zijt de Heere, onze God. Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen; waarlijk, in de Heere onze God is Israëls heil, Jeremia 3:23.