En de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering degenen, die het ontkomen zullen in Israël. Jesaja 4:2
Onder de „vrucht der aarde” kunnen wij verstaan die heerlijke en heilige vrucht, die groeit op de Spruite; en zij schijnt de „vrucht der aarde” genoemd te worden omdat zij op aarde gezien werd toen de Heere op aarde was. Zo worden hier bedoeld niet slechts de woorden, werken en daden, al de gelijkenissen, leerstellingen, bevelen en beloften, door de mond van de Zoon van God voortgebracht in de dagen Zijns vleses, maar ook al de weldaden en zegeningén, die in de weg der vrijkoping uit Zijn gezegende Persoon ontsproten, zo te zeggen als heilige vruchten uit Hem als de Spruite uitwiesen. Als daar zijn: Zijn verzoenend bloed, Zijn heerlijke rechtvaardigheid, Zijn stervende liefde, Zijn opstanding en hemelvaart en Zijn macht tot volkomen redding van al degenen, die door Hem tot God gaan. Dit alles kan beschouwd worden als de vrucht der aarde, omdat het door Hem gewrocht is op de aarde in de dagen Zijns vleses, toen Zijn gezegende voeten deze aarde bewandelden. Deze vrucht is voortreffelijk voor diegenen, die het ontkomen zullen in Israël. Er wordt een Goddelijke voortreffelijkheid in waargenomen. Daarom is er geen feil of fout in. Zij is voortreffelijk in al haar delen, volmaakt in de hoogste graad, en daarom wordt ze zo voortreffelijk beschouwd, daar zij is tot heerlijkheid van God en zo gepast voor elk gebrek en het leed van degenen, die overgebleven zijn in Sion en overgelaten zijn in Jeruzalem. En ook tot „versiering”. In Zijn lijden, bloedstorting, gehoorzaamheid, heilig leven en verzoenende dood is een alles overtreffende sierlijkheid, omdat in dit alles een Goddelijke glans en heerlijkheid doorstraalt. Het is vertaald hetzelfde woord als „schoonheid” of „heerlijkheid”, zoals wij dit vinden in Exodus 28 : 2 ten opzichte van de heilige klederen van Aaron, door Mozes gemaakt; de klederen waarmee hij gekleed was in de dienst des Heeren, als hij in het heilige zou ingaan. Zo bedient nu onze grote Hogepriester, binnen het voorhangsel, Zijn ambten in heiligheid en schoonheid van Zijn verheerlijkte mensheid. En wanneer dit door het geloof gezien en verstaan wordt, dan zingt de kerk: „Ik heb grote lust in Zijn schaduw en zit er onder; en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet”. „Groot is Zijn eer door Uw heil; majesteit en heerlijkheid hebt Gij Hem toegevoegd”.