Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste, huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. Deuteronomium 32:10
Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. Deze uitdrukking wordt meer dan eens in de Heilige Schrift gebruikt om de bijzondere tederheid van God aan te duiden bij het bewaren van Zijn kinderen. De oogappel is de zachtste plek van het hele lichaam voor zover toegankelijk met uiterlijk geweld. Zoals iemand dus koste wat kost dit belangrijke en gevoelige orgaan bewaakt, zo wordt gezegd dat God zijn kinderen bewaakt en bewaart als Zijn eigen oogappel. Maar sommigen zeggen wellicht: ‘Worden Gods kinderen altijd bewaard? Maken ze nooit een misstap ? Maken ze zich nooit schuldig aan het vervallen in oude fouten? Dwalen ze nooit, op geen enkel punt? Worden ze altijd van zonde en dwaasheid afgehouden? Worden ze altijd voor het kleinste smetje kwaad behoed? Wie kan dit zeggen als Bijbelteksten hem in het oog springen met uitspraken als: ‘Wij struikelen allen in vele’ (Jak. 3:2); ‘Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf’ (1 Joh. 1:8); ‘Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik’? (Rom. 7:19). Wie kan dit zeggen in weerwil van alle misstappen en struikelingen van de heiligen die in het woord van God zijn vastgelegd, zoals Abraham, Lot, Mozes, Aaron, David, Salomo, Hizkia, Petrus, op al wier namen een smet rust?
En toch, ondanks alles, bewaart de Heere hen als Zijn oogappel. Er zijn bepaalde rotsen en zandbanken waarvoor de hemelse Roerganger altijd het schip van de ziel bewaart. Zo behoedt Hij hen er bijvoorbeeld voor dat het geloof schipbreuk lijdt (1 Tim. 1:19); voor het drinken van giftige teugen dwaling; voor de zonde tot de dood; voor aanmatiging en geloofsverzaking; voor wanhoop, goddeloosheid en onboetvaardigheid; voor vijandschap tegenover Zijn waarheid, doel en kinderen; voor het maken van een verbond met de dood en een overeenkomst met de hel; voor het versmaden van zielsbevinding; en voor het verwoesten van de goede naam van de beproefde heiligen en dienaren van God.
Lezen: Psalm 17