Uit genade zijt ge zalig geworden. Efeze 2:5
O, wat al schatten van waarheid, die in deze weinige woorden liggen opgesloten, als het ware uit des apostels volle borst ontboezemd, om een ogenblik lucht te geven aan de liefde der zaligheid door genade. Barmhartigheid, liefde en genade zijn alle in de boezem Gods tot Zijn volk; en toch verschillen deze, de één van de ander. Maar hoe dan? Barmhartigheid aanschouwt de misdadige; liefde aanschouwt het voorwerp; genade is misschien een vermenging van de twee, de vereniging van barmhartigheid en liefde. God bemint de heilige, niet de gevallen engelen; hier is een voorwerp van de liefde, waarin geen barmhartigheid voorkomt, want zij hebben nooit gezondigd en behoeven geen barmhartigheid. Wederom, God bewees geen barmhartigheid aan de gevallen engelen; hier hebben wij rechtvaardigheid en toorn, zonder barmhartigheid. Maar in het geval van de uitverkorenen der genade hebben wij niet alleen barmhartigheid en liefde, die in een stroom tot de kerk afvloeien, als de rivier van het water des levens, de zuivere kristallijnen rivier der genade. Genade, weet gij, betekent de zuivere gunst van God, en als zodanig is zij souverein, onderscheidend, vrij en zeer overvloedig. Iedere eigenschap van Jehova is onderscheiden, en toch zó met de andere eigenschappen vermengd, dat zij blinken als één heldere straal. De stralen der zon tezamen genomen, vormen een volmaakt lichaam van zuiver, helder licht, maar het prisma van de regenboog scheidt deze stralen in onderscheidene kleuren. Zo zijn de eigenschappen Gods niet vermengd, hoewel zij tezamen genomen alle schijnen als één zuivere glans des lichts. Maar dit is de bijzondere eigenschap der genade, dat elke inmenging van waarde of waardigheid de kracht der genade zou doen verloren gaan. Want indien het Evangelie naar verdienste vroeg, dan zouden wij even onvermijdelijk veroordeeld worden als dit door de wet geschiedt. Dit ondervond Luther, gepijnigd en verscheurd door deze woorden: „De rechtvaardigheid Gods geopenbaard zonder de wet”. Toen riep hij uit in de angst zijner ziel: „Hoe? ben ik veroordeeld niet slechts door de wet, maar ook door het Evangelie?” Deze zuivere, vrije, onvervalste genade is de blijdschap van elke ziel, die ze mag ontvangen; want zij komt als een gezegende hartsterking wanneer de ziel zinkt en bezwijkt onder een gezicht en gevoel van de verdiende toorn Gods. Wanneer dan het zuivere Evangelie van de genade Gods als een hartsterking van de Allerhoogste komt, dan heft zij zijn neerhangend hoofd op, verlevendigt zijn bezwijkende ziel en giet zij olie en wijn in de bloedende wonden. Door deze genade worden wij gerechtvaardigd, ons vergiffenis geschonken, en worden wij aangenomen, geheiligd en verlost met een eeuwigdurende verlossing. O blijde tijding voor stervende zondaren! O gezegend nieuws voor degenen, die wegzinken onder een gevoel van schuld en ellende, voor wie de wet Gods haar vloek opheft en daarvan ontslaat! Wanneer wij door het geloof mogen zien en een zoete proeve van de zuivere genade Gods mogen smaken, wat een balsem, wat een hartsterking, wat een zoete opwekkende teug is dit! Dit is het, dat ons de vrije genade Gods zo zeer doet prijzen en zo blij doet verhogen, omdat zij zo vrij, zo rein, zo overvloedig geschonken wordt tegenover al de menigvuldigheid van zonde, schuld, onreinheid en dwaasheid. Het kan nooit te duidelijk worden neergelegd, en er kan nooit te veel bij worden stilgestaan, dat wij verlost worden door genade, en door genade alleen. Indien de vrije genade aan uw ziel geschonken is, dan heeft zij u verlost; indien vrije genade in uw hart gekomen is, dan zijt gij gezegend geworden met een eeuwigdurende zaligheid en gij zult het eenmaal ondervinden wanneer uw blijde ziel zich zal verenigen met de menigte der gezaligden. Indien iets een neergebogen zondaar kan opheffen, een afkerige kan herstellen en wederbrengen, een hard hart verbreken, een stenen hart vermurwen, een lied des lofs kan doen voortbrengen en tranen van berouw kan doen schreien, Goddelijke droefheid over de zonde, een ootmoedige geest en een tedere consciëntie kan veroorzaken, dan is dit door de bevinding van de overvloedige genade Gods. Kunnen wij ze dan te veel verhogen? Kunnen wij ze te veel prijzen? Kunnen wij er te vast aankleven? Neen, naar verhouding wij onze ellende inleven, zullen wij met alle begeerten onzes harten aan de genade kleven, want zij behelst geheel onze zaligheid, zowel als de uitgangen van ons hart.