Opdat ik mij verblijde met de blijdschap uws volks. Psalm 106:5
Wat is „de blijdschap van Gods volk?” Verlost te zijn „zonder geld en zonder prijs”; verlost te zijn door genade — vrij en rijk; souvereine, oneindige genade, zonder het minste werk, zonder een greintje verdienste van het schepsel, zonder iets van het vlees. „Dit is „de blijdschap van Gods volk”: zich te verheugen in vrije genade; overvloedige genade over de vele zonden; genade zegevierend heersende over de treurige boosheid van ons hart. Het is genade, die het hart ran de mens verblijdt. O! heerlijke genade, gezegende genade! wanneer wij er voor onze zielen deel aan hebben. O! welk een hulp, welk een kracht, welk een rust voor een arme, zwoegende, worstelende, slavende ziel, te bevinden dat genade alles volbracht heeft; te gevoelen, dat de genade gezegevierd heeft in het kruis van Christus; te bevinden, dat er niets meer gevraagd wordt, niets meer nodig is, niets meer behoeft gedaan te worden. Het is een vol en volmaakt, volkomen en afgedaan werk. O! zoete klank, wanneer zij tot het hart komt, het geweten aanraakt en zegenend in de ziel wordt uitgestort. Dit is „de blijdschap van Gods volk”; dit verheugt hun hart, dat het werk volbracht, de strijd volstreden is; dat de Gemeente Gods „van de hand des Heeren dubbel voor al haar zonden ontvangen heeft”; dit is de troostende klank, waarmede God „zijn volk vertroost”; dit maakt het volk verblijd en doet hun hart van vreugde huppelen en dansen. Heeft uw hart nooit bij dit geluid gehuppeld? — Slechts voor een ogenblik? Heeft de genade nooit liefelijk in uw ziel geklonken, en uw hart van vreugde in u doen opspringen? Zo ja, dan weet gij wat de blijdschap van Gods volk is.
Maar ’t vrome volk, in U verheugd,
zal huppelen van zielevreugd,
daar zij hun wens verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan onbepaald
door ’t jicht, dat van zijn aanzicht straalt,
ten hoogsten toppunt stijgen.
Ps. 68:2